|7|

14 2 0
                                    

Mijn excuses Uwe majesteit, van de Generaal mogen we niemand het paleis in of uitlaten omwille van uw veiligheid' zei de linker wachter. De andere nam mij van top tot teen in zich op zijn blik focussend op mijn gevechtsuitrusting. 'Waar gaat u heen als ik vragen mag?' Vroeg de rechter wachter. 'Ik ben jullie geen verantwoording verschuldigd het spijt me' zonder iets te zeggen drong ik hun geest binnen en beval  hen de deuren voor me te openen en te vergeten dat ik hier ooit was geweest. Ik moest alle sporen uitwissen.

Ze openden de deuren voor me. Toen ik de kille buitenlucht instapte sloegen de massieve deuren met een klap achter me dicht. Dagdan was een licht slaper als hij dit gehoord had... Ik zette hem op een rennen naar de onzichtbare muur die het Winterhof van het zwarte woud scheidde.

Toen ik de grens had bereikt stapte ik door de betovering heen die vijanden buiten hield en alleen leden van mijn hof in en uit liet. Ik legde mijn handen tegen het magische schild. Ik sloot mijn ogen en  versterkte het totdat niemand ermee doorheen zou kunnen komen. Zodra ze er lucht van zouden krijgen dat ik was vertrokken zouden ze me achterna komen, me terughalen.

'Het spijt me' fluisterde ik en ik begon te rennen. Het holst van de nacht in.


Ik was niet vaak in het Zwarte woud geweest ik wist dat het een grote Kill-zone was ik had geruchten opgevangen over de vreselijke wezens die er leefden. Ik hoopte maar dat ik geen enkele van allen tegen zou komen.

Dankbaar voor mijn hoge laarzen en gevechtskleding baande ik mezelf een weg door het moeraslandschap. Alles was bedekt met een dikke laag mist.

Een doordringend gekrijs doorkliefde de nachtelijke stilte.

Ik begon sneller te lopen. Ik was nu ver genoeg weg van de grens van het Winterhof, althans dat hield ik mezelf voor. Het was zeer onverstandig rond dit tijdstip verder te reizen.

Ik klauterde de dichtstbijzijnde boom in en sloeg op een dikke tak mijn kamp op voor de nacht. Net op tijd, want plotseling hoorde ik dat er iets over de modderige bodem onder mij liep. Ik hield mijn adem in. Het sompige geluid van poten hield stil onder de boom waar ik inzat, ik trok muisstil mijn zwaard uit zijn schede. Mocht ik het nodig hebben. Ik bad tot iedere God in dit vervloekte oord dat het me niet had opgemerkt. Ik kon niet door de mist heen kijken wat er zich onder mij bevond. Misschien was dat ook maar beter.

Terwijl ik probeerde mijn hartslag tot bedaren te brengen. Besefte ik dat de wind vanuit het oosten kwam. Hij kon me dus niet ruiken.

Eindelijk na vijf minuten draaide het zich om in de richting waar het vandaan was gekomen. Ik luisterde aandachtig de meeste wezens die hier woonden waren verbannen uit de hoven en zwierven hier al eeuwen rond, het zou dus een val kunnen zijn. Ik klemde mijn zwaard nog steeds goed vast. Zelfs toen ik er van overtuigd was dat het wezen was verdwenen durfde ik me niet te bewegen bang dat ik nog ergere dingen aan zou trekken.

Ik zal dit overleven, dat zelfde zinnetje bleef ik maar herhalen. Ik stond het mezelf niet toe om in slaap te vallen. Het was hier te gevaarlijk.

Winters CrownWhere stories live. Discover now