Hoofdstuk 32

627 45 14
                                    

Sorry voor de late update, dit komt door mijn schrijversblok en door een brandwond op mijn pols, hierdoor ging het typen langzaam. Maar het gaat nu beter dus ik ben weer gaan typen... hier is het resultaat dan, hope u like it :)

_________________________________________________________________

We rennen zo hard als we kunnen en ik haal opgelucht adem als ik de groep mensen zie waarmee we de gang ingingen plus nog meer mensen. Ik stop hijgend en kijk naar alle mensen. “Is Haru hier?” vraag ik. Mensen kijken om zich heen. Mijn buik begint pijn te doen als ik niemand antwoord hoor geven, dan valt mijn blik op de vrouw die me vroeg om Haru, haar zoon, te vinden. Ze kijkt me met een verdrietige blik aan die mij een antwoord geeft. Ik bal mijn vuisten en denk hard na. Een belofte is een belofte niet waar. Ja… beloftes moet je houden, wat heeft het anders voor zin om een belofte te maken? Vastbesloten keer ik me naar de groep mensen. “Iedereen, ga zo snel naar de uitgang als je kunt. Rhôde, jij zorgt dat er niemand achter blijft oké?” hij knikt dan en begint iedereen bij elkaar te roepen. Ik knik tevreden en ga dan weer terug naar waar ik vandaan kwam. Ik klim de ladder op en loop naar de deur. “Waar ga je heen Ember?!” hoor ik Rhôde roepen. Ik sta even stil en kijk over mijn schouder, ik kijk in de ogen van de vrouw, die mij met grote ogen aanstaart, alsof ze al weet wat ik ga doen. “Mijn belofte waarmaken!” roep ik dan voordat ik zo snel als ik kan de gang terug in ren. Mijn hart klopt in mijn keel, mijn benen doen pijn… alles doet pijn, maar ik moet op tijd komen. Mijn voeten slippen weg in de bochten maar ik zorg dat ik niet val. Wat dan ook…. Ik moet het halen… ik heb het beloofd. Ik negeer alles om me heen, alle geluiden, de flikkerende lichten, de akelige geur van bloed… ik blijf rennen tot ik in de gang ben waar de gevangenen eerst opgesloten waren. Ik ren en kijk in elke kamer. “HARU?!” Ik kijk overal, maar zie nergens de jongen. Waarom moet dit allemaal gebeuren?! Wat is er mis met deze mensen om kinderen op te sluiten, om mensen op te sluiten, alleen omdat ze stuurders zijn. Ik blijf de naam van de onbekende jongen schreeuwen terwijl ik steeds dichterbij het eind van de gang kom. Dan aan het eind zie ik dat er een bocht is. Ik loop de zijgang in en zie hier een deur die niet geopend is. Zo snel als ik kan ren ik ernaartoe en houdt ik de polsband tegen de deur. De deur schiet open en daar in het midden van de donkere, vieze kamer ligt iets… nee iemand, het is een jongen.  Ik ren naar de jongen toe en leg mijn vingers tegen zijn nek… ik voel een hartslag… zo snel als ik kan trek ik de jongen op mijn rug en begin ik te rennen. Ik ren de bocht om en begin dan door de gangen te rennen die eindeloos lijken. Ik val, klim weer overeind en ren verder. Ik negeer al mijn pijn en glijd via de ladder naar beneden, pijn schiet door mijn voeten wanneer ik de grond raak.  Ik ben nu weer op de ronde plek waar gevochten was. Ik kijk hijgend om mij heen, mijn hart bonkend. Waar is de uitgang?! mijn ogen schieten alle kanten op tot ze vallen op een deuropening,  in het midden van de deuropening staat iets van aarde gemaakt. Ik ren ernaartoe en zie dat het een pijl is die naar de binnenkant van de gang wijst. Ik ren de gang in en hoop maar dat dit Rhôde’s of iemand anders’ werk om mij de goede weg te wijzen.  De gang begint langzaam te veranderen, het wordt breder, de witte vloer verandert in natuurlijke gesteente, net als de muren. Mijn voeten beginnen te bloeden van de harde, ongelijke vloer. Had ik al eerder geen schoenen aan of ben ik ze kwijtgeraakt? Ik kan niet nadenken… mijn hoofd kan het niet meer…  De flikkerende  lichten die aan het plafon hangen houden op en het is donker, maar in de verte zie ik een lichtpunt. Dit moet de uitgang zijn, het moet! Ik begin nog harder te sprinten met het laatste beetje kracht dat ik heb, ik voel dat de grond schuin omhoog gaat en het lichtpunt wordt groter en groter. In de verte zie ik puntjes… mensen. Ik ben er bijna… zo dichtbij… opeens hoor ik een klap in de verte, de grond beeft… ik hoor er nog een… nog een en nog een… alles gaat langzaam, ik kijk over mijn schouder en zie het effect van de ontploffingen… de grote dodelijke vlammen komen mijn kant op. Ze zijn nog ver weg maar komen dichterbij ik ren nog verder en ben buiten maar de vlammen komen. Snel draai ik me zodat ik geraakt wordt en niet de jongen. Ik bedek mijn huid met mijn eigen vlammen om mezelf te beschermen net op tijd voordat ik omringt wordt door een pijnlijke warmte en te fel licht die mij door de lucht heen schiet. De vlammen dansen om mij heen, leven om mij heen… vuur is gevaarlijk… vuur leeft… voor doodt… ik voel hoe mijn eigen vlammen verwoest worden door de dodelijke vlammen van de ontploffing… ik voel hoe mijn huid wordt opgegeten door het vuur… langzaam… alles gaat zo langzaam, het doet me denken aan hoe je je voelt als je onder water bent… een andere wereld… een wereld zonder geluid, een wereld waar geen lucht is om je longen mee te vullen, het enige wat er is is het element water, eindeloos… tijdloos…  zoiets… ik verdrink, tijdloos eindeloos in een zee van vlammen. Mensen die verdrinken… ze sterven… maar mensen die verdrinken kunnen gereden worden… mensen springen in het water om de persoon boven te halen, om het water uit hun longen te halen, om te zorgen dat hun hart weer kan kloppen… vuur, wie kan iemand uit vuur redden. Mijn angst voor vuur is niet iets raars, want ik realiseer me nu iets… vuur kan niets anders dan dood en verwondingen om zich heen brengen… vuur is een agressief iets… net zoals nu… het vuur zal mij vermoorden… misschien is het maar beter als ik sterf… ik verdien het… ik heb gefaald in zoveel dingen… ik het Natsu niet gevonden… ik faal als zijn zus… ik heb gefaald als een vriendin… ik heb haar niet kunnen redden… ik heb Cassie gefaald… en ik heb gefaald als avatar… een goede avatar had zoiets als de opruimers, als dat is wat deze mensen zijn, gestopt,  had er een eind aan gemaakt en gezorgd dat normale mensen en stuurders weer in vrede konden samen leven… zo’n avatar had de jongen op mijn rug wel kunnen redden… kijk mij nou… ik ben nog niet eens een halve avatar… ik verdien dit… dit is een straf voor iedereen die is gestorven omdat ik heb gefaald… misschien... heel misschien… heeft de avatar na mij meer geluk… laten we het hopen… succes… net zo langzaam als alles om mij heen sluit ik mijn ogen. Ik geef het op… ik laat mezelf verdrinken… uiteindelijk voel ik een harde klap… en alles stopt. Ik voelt niets, hoor niets, zie niets, dit voelt bekend… ik zak steeds verder weg, verder en verder… ik zie Chikuyo voor me verschijnen… we staren elkaar aan. Hij praat me dit keer niet om, om weer terug te gaan naar boven, om te leven. Hij weet ook dat ik niet meer te redden ben. Hij kijk me verdrietig aan en verdwijnt dan weer. Dan heb ik het gevoel dat ik ook begin te verdwijnen. Opeens voel ik iets raars. Een soort scherpe steek door mijn hart en daarna tintelingen door mijn lichaam. Het was zwak, niet zo sterk, maar ik voelde het. Even zijn alle tintelingen verdwenen. Heb ik het gevoel ingebeeld, weer begin ik terug te zakken. Opeens voel ik nog een scherpe steek door mijn hart. Langzaam begint er iets zachtjes te bonken in mijn borstkast terwijl deze langzaam en schokkend op en neer gaan door het pijnlijke ademen.  Ik hoor  nu de stemmen harder, ze doen pijn. Paniekerig begint mijn adem te snel te gaan net als mijn hart, alles gaat te snel… het doet pijn… en dan… dan voel ik weer een steek in mijn hart mijn ogen vliegen open, alles is wazig. Hard begin ik te hoesten terwijl mijn hele lichaam pijnlijk in elkaar krimpt bij elke hoest. Uiteindelijk begin ik wat te kalmeren. Ik blijf liggen in de houding waar ik al in lag. In elkaar gekrompen op mijn zij. Ik hoor de stemmen hard van alle kanten… stop… mijn hoofd doet pijn… dat wil ik ze zeggen, maar ik ben bang om ook maar een klein stukje van mijn lichaam te bewegen. Uiteindelijk hoor ik een zachte stem mijn naam zeggen. Heel langzaam open ik mijn ogen en zie dan iemand gehurkt voor mij zitten. Ik blijf staren tot ik iets scherper kan zien. Het is een meisje, ze heeft grote blauwe ogen. Ze komen me bekend voor, waar ken ik die ogen van… Cassie heeft, nee, had blauwe ogen… maar Cassie… Cassie… ik sluit even mijn ogen en kijk nog eens, ik realiseer me dat het bezorgde meisje Sara is. Ik staar haar aan. Ze praat, maar ik hoor het niet. Dan richt ze zich op iets anders, ik volg haar blik naar iemand die boven mij hangt. Ze heeft dezelfde blauwe ogen. Kitai… ook zij beweegt haar mond, maar ik weet niet wat ze zegt. Dan buigt ze weer over mij heen. Ik kijk naar haar handen, ze zijn bedekt in blauw licht. Ik kijk nog verder rond en zie verschillende mensen om me heen, maar ik kan hun gezichten niet vastklikken aan een naam. Ik weet niet of ik de mensen niet ken of dat mijn hersenen gewoon niet werken. Ik draai mijn hoofd weer naar Sara en kijk weer naar haar blauwe ogen. Als ik erin kijk zie ik Cassie. Ik voel tranen in mijn ogen en kijk nu naar de lucht. De lucht is rood, oranje… er  hangen donkere wolken in de lucht die diezelfde kleuren over hebben genomen. Ik staar naar de rode en oranje gloeiende puntjes die door de lucht vliegen. Ik sluit mijn ogen en probeer het geluid om me heen weer terug te brengen. Eerst hoor ik niets anders dan de wind, maar ik luister beter. Ik wacht rustig af terwijl meer geluiden mijn oren vullen, maar het lijkt alsof ik niets anders kan opvangen dan zachte stemmen. Geen geritsel van dieren, stromende beekjes, het gefluit van vogels… alleen het stille gemompel van mensen. Ik luister beter… de mensen hebben pijn in hun stem, verdriet… soms hoor ik boze stemmen, maar dan hoor ik een zacht gesnik. Kleine schokkende ademhalen, die vervolgens piepend en net zo schokkend weer uitgeblazen worden. Ik open langzaam mijn ogen en laat mijn hoofd naar de kant van het geluid zakken. In de verte zie ik een meisje in elkaar gezakt op de grond zitten met haar rug naar mij toe. Haar schouders schokken op en neer terwijl ze zachtjes door blijft snikken. Ik zie dat er iemand naar toe loopt, het is moeilijk om te zien wie het is door het felle oranje licht waardoor ik alleen silhouetten zie. Het enigste wat ik kan vaststellen is dat de persoon een vrouw is. Ze blijft even voor het meisje staan, waardoor het meisje opkijkt. “Ember…” fluistert de vrouw. Ik frons zachtjes terwijl de vrouw op haar knieën zakt en haar armen snikkend om het meisje slaat. “Het is niet jouw schuld Ember…” ik staar verward naar de twee figuren. “Ember…. Ember” de naam blijft zich herhalen terwijl ik blijf staren naar de twee figuren die trillen in een omhelzing heen en weer bewegen. “EMBER!” voor minder dan een seconden staar ik in de ogen van het meisje dat haar hoofd in mijn richting draait. Grote natte ogen staren me aan, haar ogen de kleur van die van mij. Mijn ogen…. Tot ik nog een keer de naam Ember hoor roepen en ik losgerukt word uit de blik van het meisje, de jongere ik.

Avatar: De legende van EmberWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu