3. Styx & Stones

105 7 1
                                    

Waarin Hades  terug denkt aan zijn verleden, de rivier de Styx verklaart dat ze gaat staken, en twee dode koningen Hades ongevraagd advies geven dat daadwerkelijk zinvol is.

Hades sjokte door de Onderwereld, over de oevers langs de rivier de Acheron. Hij was niet zeker wat hij op dit moment aan het doen was. Eigenlijk was het een misverstand. Hij was nog niet eens zeker van maar één ding, wekenlang. Er was zo veel gebeurd, zowel de binnenkant als de buitenkant, dat hij nauwelijks nog wist wie hij was. En nu de schikgodinnen bewijs hadden gegeven dat hij zich echt zo rot voelde, leek dat zijn hele leven allang verloren was.

Hij voelde alsof hij op automatische piloot stond, en gaf de schuld aan het gevoel dat hem naar de rivier bracht. Zonde dat hij zich niet kon laten verdrinken. Hij had geen duidelijk beeld van zijn aankomst hier, en ook niet van het idee van deze zogenaamde vakantie dat de duiveltjes  hem hadden aangeraden, maar toch... hier stond hij.

Hij staarde troosteloos over de uitgestrekte, donkere wateren van Acheron. Op de oever aan de overkant in een kleine nis, was een plas water gescheiden van de rivier, en naast het stond een eenzame dode boom. Zijn lange, witte bladerloze stam was grimmig als een gebleekt bot tegen de zwarte Onderwereldmuren. Hoe vaak heeft hij bij deze boom gezeten, drinkend  uit de wateren van Mnemosyne, proberen om herinneringen op te halen, proberen het weer te laten leven wat al lang dood en begraven was? En hoe kan het ook, na zoveel eeuwen, dat die gedachtes nog steeds weer wat stukjes uit zijn hart scheurde?

Er waren weinig momenten geweest waarop hij zich minder dan alleen had gevoeld.  Hij heeft gevloekt met een innerlijke duisternis, gedreigd zijn lelijke kop te scheuren en om zijn licht te doven, een licht dat niet meer straalde van zijn lichaam, maar die ten minste vijf eeuwen had geschenen uit het hart. Voor die korte tijd voelde hij gezegend dat hij eeuwig kon leven en voelde zich compleet. Opeens werd het los gerukt uit zijn handen en belandde in een nachtmerrie van  eenzaamheid.

Enkele miezerige godinnen hadden geprobeerd om te helpen met zijn leegte te vullen, op hun eigen manier met een paar genoegens en voorzieningen. Maar op het einde, omdat het alleen maar zo kon zijn, had hij het halfvolle glas dat ze hadden aangeboden opgedronken en ontdekte dat het niet opnieuw hervulde. Hij zocht naar manieren en middelen om het zelf te vullen. Hij begon te overwegen om dingen te doen die hij in het begin had geweigerd, en voelde een lichte schaamte over dat. Hij was uitgehold en uitgabrand van binnen. Er was niets dat zijn gevoelens redde, en slechts wraak had de kleine vonk van verlangens wakker gehouden.

Hij was erin geslaagd om de constante eenzaamheid te overleven, maar alleen ten koste van het hart dat werd ingepakt in kettingen, zich nooit toelatend o het opnieuw te ontgrendelen. De lange jaren van intense focus op die handeling werd daardoor voor hem een soort duistere magie gecreëerd,  van het maken van een spreuk op zijn hart dat niet kon worden gebroken, niet door hemzelf. Inmiddels was, uiteraard, het slot op de binnenste ketenen al volledig aan het roesten. Maar soms, op de donkerste nachten, in de dieptes van de verwoesting (en een keer, tien jaar geleden, bij het zien van een buitengewoon persoon die hij simpelweg gewoon niet kon vergeten) wenste hij dat hij de sleutel niet had weggegooid.

Niet dat iemand ooit om hem zou geven in ruil daarvoor, zei hij tegen zichzelf. Waarom zouden ze? Hij koos het slechte duistere pad, als de goden hem zijn gang lieten gaan als hij echt kwaad was, dan zou hij een grote schade aanrichten op de hele wereld en de mensen om hem heen, die ook niet om hem gaven. Tot de laatste tijd. En nu kreeg hij spijt, en dat knaagde hem net zo erg als de piranha's van eenzaamheid.

Verdomme, alles viel in duigen. Zijn hersenen, zijn ziel... Misschien was het wel nodig om weg te gaan. Maar waar zou hij heen gaan? En voor hoe lang? Besluiteloos liep hij verder, voorbij Cerberus die meehuilde alsof hij bewust was van zijn meesters' stemming. Toen hij eindelijk de gewelfde poort passeerde, stopte hij aan de oevers van de rivier de Styx, en gaf een diepe, gevoelige zucht.

Hoop doet levenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu