❝ 03 ❞

15 6 27
                                    

De duisternis om me heen, als een zwaar deken dat me bedekt. Dat me beschermt. Dat me tegenhoudt om te leven. Tegenhoudt om buiten deze kamer te gaan.

De tafel wordt verlicht door de zwakke vlam van een kaars. De schaduwen zijn donkere vlekken die het licht langzaamaan opslorpen.

Haar woorden blijven door mijn hoofd dwalen.

Dit is dé Biliotheca Universalis, waar alles tot leven komt...

Alles komt tot leven. Alles. Elk klein detail uit elk nutteloos, onbelangrijk boek.

Het enige waar ik aan kan denken is Thana. Thana valt onder alles. Alles is alles.

Thana zou kunnen leven. Ik zou haar kunnen zien. Nog één keer zou ik haar stralende lach kunnen zien. Haar twinkelende ogen in het kaarslicht. Haar geruststellende woorden dat alles goed zou komen.

Een traan rolt over mijn wang. Het is nu een week geleden en ik heb nog steeds geen idee hoe ik het moet uithouden. Ik ben gemaakt om alleen te leven, als alleen met Thana betekende. Niet hier. Niet in ons huis. Niet op de bank waar we 's avonds naast elkaar zaten, zonder haar.

Ik veeg de druppels af aan mijn mouw en trek het zwarte deken - ons favoriete deken - dichter om me heen. Het ruikt nog naar haar, nog een beetje. Ik wil dat de geur voor altijd bleef, maar dat zou niet gebeuren. Langzaam zou ze verdwijnen. Vervagen. Uit iedereens leven, uit iedereens herinneringen. Ze zou niet meer worden dan een koude grafsteen, eenzaam op een veld. Niet meer dan een naam en een schim uit het verleden.

En nadat ik ga, zal niemand ooit nog van ons bestaan afweten. Dan worden we niemand.

Ik zou haar kunnen zien. Ik zou haar tot leven kunnen wekken. Ik zou met haar kunnen praten. Haar kunnen vragen wat ik moest doen, zonder haar. Hoe ik verder moet, helemaal alleen. Zij zou het weten, ze wist het altijd. Ze had altijd een goed idee als ik ergens mee zat. En omgekeerd ook.

Het is nou eenmaal makkelijker een oplossing te bedenken als het niet om jezelf gaat.

Ik staar naar het papier op de tafel. Het is oud, versleten. Van Thana gekregen. Ze hield van oude dingen.

'Ooit zal je het nodig hebben', had ze gezegd toen ze me de papieren overhandigde. 'Ik vond ze toen ik klein was in een bibliotheek, ik heb ze voor altijd bij me gedragen, wetend dat ik ze op een dag nodig zou hebben. Die dag kwam nooit, die dag zal nog komen. En als die dag, jouw dag is, schrijf er dan op. Gebruik ze, daar zijn ze voor gemaakt.'

Ik heb nooit geweten wat ze met mijn dag bedoelde, maar ze zijn voor altijd bij me gebleven. Ik heb de papieren de rest van mijn leven meegenomen.

Nu weet ik dat ze haar dag bedoelde, of toch, dat denk ik. Haar dag is gekomen, ik ben degene die overblijft. Ik ben degene die over haar zal schrijven.

Het moet. Ik kan haar niet achterlaten. Niet na alles wat we deelden. Niet na alles wat we samen hebben meegemaakt.

Mijn blik valt op de pen ernaast, het potje inkt, een bolletje versleten touw en een naald. Boekbinden was iets fascinerends, vond ze. Ze vond het fantastisch om van een hoop oud papier iets nieuws te maken; een boekje. En nu was het mijn beurt. Een boek. Een verhaal. Ik zou iets moeten schrijven. Iets over haar, over ons.

Voorzichtig stak ik mijn hand onder het deken uit. De kou drong meteen tot me door. Verwarming was er niet. Alleen dekens en vuur - maar daar vertrouwde ik mezelf niet helemaal mee, een kaars was een grote overwinning.

Langzaam kwam ik helemaal onder het deken uit, starend naar de naald en draad. Zulke dingen waren gevaarlijk, dat was zeker. Je kon er iemand mee wurgen of leegprikken, wat je maar wilde. Ogen verminken of handen vastbinden, er zijn zoveel manieren om iemand naar een andere plek te brengen met hedendaagse voorwerpen.

Het dikke papier voelt ruw aan terwijl ik het oppak. Het is jaren - decennia - oud en toch zo... stevig en kwetsbaar tegelijk. Je kan het laten vallen en het zal blijven. Je kan er op slaan en het zal niks doen. Je kan het in water leggen en het zal verdwijnen.

De wereld zit vreemd in elkaar.

Voorzichtig scheur ik het in twee. Elk papier van de stapel wordt gedeeld, uit elkaar gehaald. Daarna geplooid en op elkaar gelegd. En in het midden, precies op de plooi, verschijnen vier gaatjes, waar de naald doorgaat. Het papier wordt aan elkaar genaaid, voor eeuwig verbonden.

Ik zucht en staar naar het papier. Zij hebben elkaar nog, zij hebben soortgenoten die hetzelfde meemaken. Zij hebben tenminste iemand die hen begrijpt.

Ik niet. Ik heb niemand meer.

*

De aanwezigheid van iemand anders, merkte ze niet.

voor je gaatOn viuen les histories. Descobreix ara