3. Fata Morgana

11 1 0
                                    



Martil leek te genieten van onze tocht met de vliegende paarden. Wanneer ik zijn kant op keek, zag ik dat mijn kleine broertje continu met zijn gezicht naar de Luchtmagiër gekeerd zat. Af en toe betrapte ik hem op een lach, die zijn bolle wangetjes omhoog deed bewegen.

Zelf was ik wat minder vrolijk. De mensen langs wie we reden, keken ons nieuwsgierig, maar ook een beetje beangstigd, aan. Maardiërs waren van nature roddelaars. Het feit dat de blikken die onze kant op gingen steeds verontwaardigder werden, bevestigde dat meer mensen op de hoogte waren van mijn gevangenschap. Onder dit ongemak werd ik ook nog eens misselijk van het geschommel van de paarden, en panisch dat ik van het paard af zou vallen. Het enige wat ik hieraan kon doen was af en toe met mijn gebonden handen ongemakkelijk de mantel van Kazim vastgrijpen. De Aardmagiër stootte op zo'n moment een arrogant lachje uit, wat me ertoe verleidde hem terplekke te vermoorden.

We vlogen langs smalle straatjes, verschrikte ezels, zwervers die verschrikt hun waren opruimden in haast gearresteerd te worden vanwege illegale waren zoals de schedel van een Dobhar Chu. Of water uit de poel van het Eiland der Botten.

Scheve wegen werden breder, en de huizen kwamen steeds verder van ons af te liggen. Ik rook iets wat ik al heel lang niet meer had geroken. De geur van pure, nietsontziende hitte. Stof waaide langs mijn gezicht, kwam in mijn ogen terecht, waardoor ik niets meer zag.

Geen stof, zand!

Ik wreef geagiteerd het zand uit mijn ogen, en kneep ze bijna weer dicht. De zon scheen feller dan ooit in mijn ogen. Even voelde ik me, ondanks de ketenen om mijn polsen, vrij. Energie stroomde door me heen als water door een neerwaartse beek.

Ik spreidde mijn vingers, en voelde een klein vlammetje ontstaan op mijn vingertopje, terwijl ik daar nauwelijks iets voor hoefde te doen. Ik keek om mij heen, maar we waren met teveel soldaten, en Martil was te ver van mij verwijderd om fatsoenlijk te ontsnappen. Bovendien was hij nog steeds bij de Eerste Luchtmagiër. Een gevecht met hem zou ik onmogelijk kunnen winnen, nu nog niet.

Spitse bergen van zand verschenen om ons heen. Er was geen enkele wolk aan de diepblauwe hemel. Ik voelde me ingesloten, zelfs door dit weidse domein dat eens van mijn voorouders was geweest.

De hoeven van de paarden raakten de grond niet, waardoor je geen enkel besef had van het feit dat je op een paard zat. Geen hobbels of bobbels, alleen zand dat eindeloos om ons heen waaide. De bergen kronkelden om ons heen, daalden en stegen. Ruiters van de Aardmagiër knepen hun ogen tot spleetjes in de zon. Zweetdruppeltjes parelden op hun voorhoofden, en daalden naar hun spitse neuzen. Af en toe welde het zand zo hoog op om ons heen, dat ik bang werd dat er een wervelwind zou ontstaan. Sommige mannen hadden ter bescherming hun groene sjaals om hun hoofd gewikkeld, maar Kazim had niets nodig om zijn hoofd tegen de zon te beschermen.

Plotseling verscheen er een streep van het diepste blauw, omringd door een klein bos van palmbomen, varens, wilde rozen en zelfs sinasappelbomen.

'Dit moet wel een fata morgana zijn,' fluisterde ik. Want over het alternatief wilde ik niet nadenken.

Een vreugdeloze lach.

'Dit is de plek waar je eerloze voorganger is verslagen door Waterkoning Soufian. Hij liet het water uit de hemel neerdalen op het paleis.'

'Ik zou willen dat de nieuwe Waterkoning het water uit de hemel op jou liet neerdalen.'

Ik kon het me nu niet veroorloven om me zo bang te gedragen als ik mij vanbinnen voelde. Hij lachte echter hartelijk. Het leek bijna echt.

'Sommigen zeggen dat mijn aanwezigheid hen aan de hemel doet denken.'

De poel werd steeds groter, totdat we tot mijn stomme verbazing omringd werden door het palmbomenbos. Toen ik achter mij keek, kon ik de woestijn nauwelijks meer zien. Erg rauwig was ik hierom niet. Ik miste mijn tranende ogen en brandende huid niet bepaald.

De poel was veel groter dan ik in eerste instantie verwacht had, het leek eerder op een gigantisch meer. In het diepblauwe water zag ik onze belachelijke weerspiegeling. Een tiental soldaten, een priester, een kind, en een mager meisje. De gedaanten begonnen te rimpelen, totdat er met een grote schok een golf naar boven kwam, even hoog als de paarden. Het water sloeg tegen hun benen aan. Sommigen hinnikten in paniek. De golven werden hoger, en hoger. De soldaten dwongen hun dieren haastig achteruit. Martil keek met grote ogen van angst naar Mehar op, die stoïcijns op zijn paard bleef zitten. Alsof hij elke dag zulke hoge golven moest trotseren.

Toen alle paarden achteruit waren gedreven verschenen er schaduwen in het water. Als witte tanden. Ik dacht aan de gevreesde haai van de koning. Maar de witte schaduwen waren niets meer dan torens die uit het water verrezen. Hoewel ik op dat moment vreesde voor mijn leven, kon ik mijn ogen niet van de parelmoerachtige glans op de sierlijke ronde daken af houden. Terwijl het water van de torens af gleed, zag ik een schaduw achter het raam in de breedste, middelste toren. Het neerdalende water zorgde voor mist, waardoor ik mijn ogen tot spleetjes moest knijpen om het silhouet te zien. Even schrok ik van een bliksemsnelle beweging, maar toen ik mijn ogen weer opende, was het raam leeg.

Een poort zo hoog als vijf soldaten scheidde ons gezelschap van het paleis. Tenminste, ik dacht dat het een poort was. Bij nader inzien bleek het een gigantische bek te zijn, ,met de langste, scherpste tanden die ik ooit had gezien.

'Sommigen zeggen dat dat de tanden van Bahamut zijn. Bemachtigd door koning Sidaan zelf.'

Ik schrok van de raspende stem die uit het niets van achter leek te komen. De priester knikte naar de poort.

Bahamut was een monsterlijke zeeslang die volgens de legenden aangewezen was door de Zandgoden om de Aarde te dragen. Zonder Bahamut zou de aarde niet kunnen bestaan.

'Maar als dit de tanden van Bahamut zijn, hoe kan het dan dat er niets is veranderd?'

Martil keek de priester aandachtig aan, maar de priester beantwoordde zijn blik niet.

'Dat weet ik niet.' Maar de grimmige trek om zijn mond vertelde mij een ander verhaal.

Als bij toverslag schoven de tanden krijsend uit elkaar, waardoor er net genoeg ruimte ontstond voor de paarden om te passeren. Het enige geluid wat er door het kabaal heen te horen viel, was het geschal van Kawalah fluiten. Door de waterdamp kon ik de spelers niet zien. Maar al snel doemde er lange gestalte op uit de mist. Hij had een hoge, oceaanblauwe tulband op zijn hoofd, waaronder een dikke staart preek. Een dikke krulsnor waaierde uit onder zijn scherpe, donkere neus. Zijn bolle ogen speurden bliksemsnel de soldaten af. Achter hem verschenen wachters met drietanden, gekleed in het blauw. Een van hen bespeelde de Kawalah.

Toen de laatste wachter opdoemde in de mist, vonden de ogen van hun leider mij.

You've reached the end of published parts.

⏰ Last updated: Jul 07, 2020 ⏰

Add this story to your Library to get notified about new parts!

Erfgename van de VuurheksWhere stories live. Discover now