Hoofdstuk 1: De Grenslanden

8 0 0
                                    

10 jaar later...

'Goedemiddag.'

De begroeting kwam van een meisje dat achterop de kar zat. Talia zwaaide naar haar. Ze begon te giechelen en zwaaide terug. Talia kon geen glimlach wegsteken. De vrolijkheid van het meisje vond ze schattig. Ze kreeg een snok in haar armen. Agea trok aan de teugels om aan een tak te kunnen. Ze hapte een aantal bladeren eraf. De snok trok Talia bijna vanuit haar zadel.

'Koppig paard,' vloekte Talia.

Achter haar begon het meisje te giechelen. Talia blies haar blonde haren terug op haar hoofd. Talia nam de teugels terug goed vast, en trok terug om Agea's hoofd recht te krijgen. De lach van het meisje was besmettelijk. Talia kon de hare niet meer verbergen en ging ook lachen. Ze draaide zich rond en keek recht in het meisje haar ogen. Ze lachten samen tot het moment dat de kar achter de bomen verdween.

'Stout meisje,' zei ze tegen het paard: 'Waarom heb ik jou genomen? Ik had beter een ander gekozen. Je bent echt het koppigste, hongerigste vierpotige beest dat ik ooit heb gezien.'

Ze had het paard genomen in Zwartakker, twee weken geleden. Ze zag haar en kon het haarzelf niet ontkennen. Agea, zoals ze haar onderweg had genoemd, was het mooiste paard dat ze ooit gezien had. Een prachtige donkervos met zwarte manen. Het was wel geen eerlijke aanwinst. Ze moest de stallen van de stadwacht indringen en stil haar zadelen en vertrekken. Gelukkig kon ze doen wat ze kon en was het mogelijk. Al die moeite was het toch wel waard. Ze kon onderweg bedenken wat ze haar wou noemen. Waarschijnlijk had ze ervoor wel een naam, maar ze wou haar toch een andere geven. Agea was de naam van haar opvoeder. Iemand die ze graag zag en eeuwig dankbaar zou zijn. Talia hoopte om het paard zo lang als mogelijk te houden, een naam van iemand dierbaar was perfect. 

In de verte hoorde ze een heleboel stemmen. Er kwam terug een kar voorbij. Ze moest dichtbij zijn. Ze zeiden dat de buitenpost een halve dag weg was. Ze draaide de hoek om. Daar was het. Een klein fort. Een grote poort waar twee karren tegelijk door zouden kunnen en twee torens die alles overzagen. Talia dacht dat ze niet zo ver zouden kunnen kijken met al die bomen rond hen. Achter de poort stonden een dozijn wachters. Er waren een aantal die de karren inspecteerden. Een wachter liep naar de bestuurder.

'Hier zijn uw papieren.'

De man nam ze aan en gaf ze aan zijn zoon Die stak ze weg in een zak. De wachter stak zijn duim omhoog naar de andere wachters die inspecteerden. Zij staken ook hun duim omhoog.

'Rij maar door,' zei hij.

De man bedankte hem en spoorde zijn paard aan. Een andere wachter stopte voor Talia. Hij stak zijn hand uit om haar te laten stoppen. Ze trok aan haar teugels en Agea stopte.

'Afstappen,' beval hij.

Talia zwaaide haar been over het achterwerk van haar paard en landde op de grond naast haar. Ze begon zenuwachtig te worden. Ze had geen idee hoe ze zouden reageren. Onder haar laken, in haar zak, zat haar zwaard. Daarbovenop bereed ze een gestolen paard. Dit waren straffen waarvoor ze haar handen kon verliezen. Ze legde haar blonde haren terug achter haar oren. De man had pikzwart kort haar en een volle baard. Hij was fors gebouwd en was intimiderend voor haar. Haar hart klopte bijna tot in haar keel. Toch probeerde ze zo koel als mogelijk te blijven.

'Om welke reden reist u hierdoor?' vroeg de wachter.

De wachter droeg een zwart leren harnas, opgemaakt van verharde leren lappen en soepele schouderplaten.

'Ik ben op doorreis,' antwoordde ze.

Daar hoefde ze niet op te liegen, dat was een gemakkelijke eerste vraag.

'Wat is uw naam?'

'Talia.'

'Op doorreis dus? We gaan je zakken nakijken, zit er iets scherps in?'

Waar Adelaars DurvenWhere stories live. Discover now