Hoofdstuk III: opgegraven verleden

298 9 1
                                    

Het gezicht van Colen ging heel even schuil achter een dichte rookwolk - de dikke, gloeiende sigaar stevig tussen zijn vingers geklemd. John ijsbeerde heen en weer terwijl hij van zijn notitieblokje naar het plafond keek en terug. Dit ging zo even door, waarbij alleen het geknetter van de sigaar en het zachte gemompel van John de stilte doorbraken. 

''Al iets bedacht?'' zei Colen tenslotte maar. John keek hem aan en stopte met heen en weer marcheren. ''Nee'', zei hij bitter. 

''We zitten hier nou al ruim een week en we zijn nog niks opgeschoten. En met elke dag die voorbij gaat lijkt het lot van Marcus bevestigd te zijn.'' ''Dus je denkt aan moord?'' vroeg Colen, die de sigaar uitdrukte op de zilveren plaat naast hem. 

''Ja. Maar het vinden van de dader vind ik tot nu toe vrij lastig. Bij geen van de ondervraagde personen kon ik een motief bespeuren, ook bij de burgemeester niet en bij zijn bejaarde buurvrouw zeker niet.''

Colen plukte aan zijn donkerblauwe overjasje. ''Wat denk je dat de burgemeester bedoelde toen hij zei dat het dorp tenminste weer rustig was nu Marcus is verdwenen?'' vroeg hij aan zijn collega. 

''Ik weet het niet. Aan de oppervlakte klinkt het weliswaar verdacht, maar ik denk niet dat hij slechte intenties heeft. De handboeken zeggen ten slotte dat een crimineel zijn kwade gedachten niet zomaar prijsgeeft.'' 

Colen keek hem aan, een wenkbrauw opgetrokken. ''Zeker waar, zeker waar'', mompelde hij zacht.

 ''De burgemeester vertelde ons dat hij hoopte dat de rust Marcus goed zou doen, maar het tegenovergestelde bleek waar. Hij was bezorgd dat de reputatie van zijn dorp in het geding kwam...'' John streek met twee vingers over zijn gladgeschoren kin. 

''Trouwens, we kunnen hem best als verdachte beschouwen'', zei hij, terwijl hij ''Matthew Wayhouse'' twee keer onderstreepte en Colen met zijn ogen rolde. 

''Wat ik me ook afvraag'', begon John, ''is waarom Henry Marcus niet uit zijn bar had geweerd.'' 

Colen streek over zijn volle snor. ''Dat leek me wel duidelijk uit Henry's antwoorden'', zei hij analytisch. ''Marcus was zijn vaste klant, en ondanks de ruzies gaf hij daar meer geld uit dan het hele dorp bij elkaar. Ik denk dat medelijden ook een rol speelde.'' 

''Medelijden, ja?'' vroeg John. 

''Denk het wel'', zei Colen. ''Hij zag daar op de eerste rij waarin de drank Marcus deed veranderen. Een kotsend, huilend, zielig mannetje. Een schaduw van een man. Een man die jij gelukkig was niet te zijn.'' John schudde traag zijn hoofd.

''Ik denk dat we het moeten doen, John'', zei Colen plots. ''Je hebt de huiszoeking lang genoeg uitgesteld.'' 

John schudde geïrriteerd zijn hoofd. ''Eerst alle getuigenissen verzamelen, dán een huiszoeking, dán de plaats van vermoedde verdwijning. Dat weet je'', zei hij knorrig. 

''Best'', zei Colen rustig, terwijl hij opstond en wat as van zijn mouw afblies. ''Dan ga ik wel alleen'', vervolgde hij, terwijl hij zijn bolhoed opzette en naar de deur stapte. 

''Colen, de handboeken'', zei John indringend. Met een hand op de deurknop stond Colen stil en keek John aan. 

''De pot op met de handboeken, knul'', zei hij nors, toverde nog een sigaar tevoorschijn, hield hem in het kaarsje op de kast naast hem en verdween naar buiten. Alleen een sliert rook dat naar het plafond kringelde was het bewijs dat Colen hier zojuist had gestaan.

Colen nam een lange hijs van zijn sigaar en baande zich een weg door de dikke ochtendmist. Zijn favoriete tabak. Lekker. 

Hij blies de rook uit, welke zich algauw met de mist om hem heen vermengde. Colen passeerde het huis van de bejaarde vrouw die ze eergisteren hadden ondervraagd. 

Wayrest (Nederlands/Dutch)Where stories live. Discover now