1 - roos

182 9 2
                                    

Ik zit op mijn bed. Het is avond. Aan mijn linkerhand liggen twee lege zakken chips, en vanuit mijn rechterhand schijnt het felle licht van mijn telefoon in mijn gezicht. Beneden hoor ik mijn ouders praten.

Een kleine maand geleden kreeg ik op een ochtend na een lange vrijdagavond te horen dat mijn zusje er niet meer was. Gewoon, zo uit het niets, via een telefoontje, na een doodnormaal avondje stappen.

Volgens mij besefte ik het toen niet helemaal. Het was alsof ik in een roes zat. Ik was gewoon wat vroeger thuisgekomen dan Yente, en ik kon elk moment vanuit mijn bed de sleutel in het slot horen gaan en haar binnen horen komen. Zo leek het. De echte klap kwam pas later.

Er is niets meer over van de spectaculaire zeilvakanties met z'n vieren, of van mama's vreemde fetisj voor truien die lieten zien in wat voor weer het buiten was, en laat staan de knusse avonden op de bank waarbij we gezellig met elkaar praatten en mensen op tv uitlachten.

Dingen zijn veranderd sinds we ons tiende levensjaar zijn gepasseerd. Ik kreeg ineens interesse in Barbies en ging op ballet, ging jurkjes dragen en later zelfs een beetje mascara en een dun streepje eyeliner boven mijn oog. Yente droeg van de ene op de andere dag broeken en ging naar foute feestjes, begon met roken en drinken. We waren gewoon nog steeds zussen door dik en dun, maar zodra ze met haar foute vriendjes bezig was, veranderde ze in een totaal ander persoon.

Op die doodnormale vrijdag, iets meer dan een maand geleden, had ik ruzie met Yente. We gingen die avond uit, zoals iedere normale vrijdagavond. Gewoon, met onze eigen vriendengroepen.

Haar telefoonoplader was spoorloos verdwenen en ze beschuldigde mij ervan dat ik hem had gebruikt. Na een paar felle opmerkingen en (scheld)woordwisselingen is ze kwaad de deur uit gegaan. Dat deed ze wel vaker, na een klein akkefietje boos weglopen. Ik vond dat altijd zo ontzettend overdreven.

Maar na die ruzie is ze nooit meer thuisgekomen. Dat klinkt zwaar, maar dat is precies zoals het is gegaan.

Op de zaterdagochtend die daarop volgde werden mijn ouders gebeld: Yente heeft waarschijnlijk niet thuis geslapen (nee, goh, was ons nog niet duidelijk hoor), maar bij iemand anders of in het park. Tussen 6 en 7 uur 's ochtends is ze gaan lopen en is ze op een kruising bij het Vondelpark geschept door een auto. Ze was op slag dood.

Na dat telefoontje dacht ik dat ik in een cliché van een boek of film was beland, zo voelde het. Wat ik nu zeg zeggen ze ook altijd in boeken als er iemand is overleden, maar pas als je het zelf beleeft besef je dat het ook echt zo voelt. Ingewikkeld onderwerp, ga ik het nu niet over hebben.

Wat nog wel het allermeest aan me knaagt is dat mijn laatste woorden tegen haar waren 'val dood, bitch'. Ik voel me er ongelukkig schuldig over, nog elke dag.

Ik zet mijn telefoon op stand-by en gooi hem naar mijn voeteneind. Moeizaam sta ik op, en ik trek mijn gekreukte blouse recht. Dat is zo ongeveer mijn basiskenmerk geworden: het 's avonds/'s ochtends dragen van een blouse (meer een jurk) met niet meer dan een onderbroek er onder. Mijn ouders vinden het belachelijk ('En wat nou als er ineens iemand aanbelt?'), en proberen me steeds een fatsoenlijke pyjama aan te smeren. Dat weiger ik expres.

Ik stommel de trap af en ga op de drempel van de keuken staan. 'Ik ga slapen.' Kondig ik mijn ouders aan. Ze zitten samen aan de keukentafel, beiden met een glas rode wijn voor zich. Mijn moeder kijkt me aan, pakt het glas vast en neemt een grote slok. Het is alsof ze me niet eens ziet.

'Is goed, schatje. Welterusten.', zegt mijn vader. Ik neem zijn glimlach waar, die tientallen jaren geleden zo onweerstaanbaar scheen te zijn geweest. Nu misschien nog steeds hoor, maar ik ben zijn dochter van zeventien, en in mijn ogen is het gewoon mijn vader. De zaadlozer waar ik toevallig ook een hele hechte band mee heb. Verder ga en wil ik niet denken.

Mijn moeder glimlacht geforceerd en mompelt me welterusten. Na de laatste weken is haar haar drie tinten doffer geworden. Het is alsof er een grijze laag door de donkere haarverf heen schijnt.

Ik heb er maar geluk mee dat mijn ouders nog steeds gelukkig getrouwd zijn, vooral na wat er is gebeurd. Ik kan me misschien 2 of 3 vriendinnen bedenken waarvan hun ouders nog bij elkaar zijn.

Langzaam sjok ik de krakende trap weer op en ga ik naar de badkamer. Ik maak de knoopjes van mijn blouse open en kijk in de spiegel. Na de zomer ben ik niet veel afgevallen. Ik ben tevreden met mijn lichaam, maar ik had gedacht dat ik na de honderden keren heen en weer lopen naar het park wel wat kwijt zou zijn. Maar daarentegen heb ik weer kilo's nootjes, chips en druiven gegeten, liters wijn naar binnen gegoten en de hele dag op een kleedje in de zon gelegen. Ach, wat maakt het ook uit. Ik begin met het poetsen van mijn tanden.

Ik kijk naar de spiegel, naar mezelf. Mijn groenblauwe ogen zien er moe uit. Het lijkt alsof er een donkere, deprimerende kleur heeft ingebroken en zich in mijn ogen heeft genesteld. Onder die ogen hangen twee theezakjes. Ik heb nooit last van wallen, maar nu ben zeventien, bijna volwassen en lijk ik meteen twintig keer ouder en dus besloten de Wallen van een paar straten verderop naar mijn gezicht te verhuizen. Mijn slechte humor doet me licht glimlachen.

Mijn ogen heb ik van mijn vader, mijn haar en postuur van mijn moeder. Mijn golvende (momenteel pluizende) haar komt tot halverwege mijn rug en is donkerbruin van kleur. Terwijl met mijn tandenborstel in mijn mond de bos stro aan mijn hoofd grondig bestudeer op bijzonderheden, worden mijn gedachten verstoord door de snerpende stem van mijn moeder.

'Roos, pak je je kleren nog even uit de wasmand?"

'Ja.' Roep ik vlak. Ik laat mijn haar voor wat het is en laat mijn tandenborstel in de wasbak vallen. Moeizaam versleep ik de zware wasmand vol met kleding van de overloop naar mijn kamer. Ik slaak voor de zoveelste keer die avond een diepe zucht en laat mezelf op mijn bed vallen.

Ik wil alleen maar slapen.

Het is ochtend. Mijn wekker liet me beseffen dat het alweer ochtend is, en ik heb vannacht geen oog dichtgedaan. Het verbaast me niet meer zo veel, ik weet al bijna niet eens meer wat een slaapritme überhaupt is. Saaie, tergende slapeloosheid. Iedere nacht. Ik kruip uit mijn bed en ga naar beneden.

De geluiden van de Amsterdamse ochtendspits klinken vaag door de muren van ons oude huis heen. Langzaam zet ik mijn tanden in een beschuit. Nog drie maanden en iedereen moet zich ingeschreven hebben bij een studie. Ik heb nog geen idee wat ik wil.

Het lijkt alsof iedereen een toekomst heeft, behalve ik. Iedereen weet wat 'ie wil worden, weet hoeveel kinderen hij later wil en heeft al een heel beeld bij de gedachte aan zichzelf over vijftien jaar.

Maar ik weet niet wat ik ga studeren, mijn zusje is om het leven gekomen en mijn ouders zijn allebei depressief, ook al ontkennen ze dat. Ik durf niet verder dan een week vooruit te denken.

Ik kijk op de klok, en besef dat het al acht uur is. Er gaat een zenuwsteek door mijn buik en ik spring van mijn stoel. Over vijf minuten staat mijn beste vriendin, buurmeisje, steun en toeverlaat voor mijn deur. Om samen naar school te fietsen. Ik moet haasten. Shit, alles mis?

human | ashton irwinWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu