Hoofdstuk 13: Rowan

1.3K 110 2
                                    

Rowan

Ik ben blij als de lesdag voorbij is. Alleen telekinese ging goed. Ik kon mijn boek optillen en blijkbaar kan ik vuur manipuleren. Aangezien ik mijn boek heb verbrand met behulp van een kaars die een paar tafels verderop stond. Noëlle moest nog langs de bibliotheek, dus ik ben alleen naar onze kamer gelopen. Ik ga achter mijn laptop zitten. Ik staar naar het scherm en begin te piekeren over Robb en mijn ouders. Wat als zij gelijk hebben? Zou het kunnen dat Robb vermoord is? Dat het hele onderzoek van de Evidenta nep is. ‘Wat is er, Rowan?’ Ik schrik van Noëlle’s stem. Ik heb haar niet eens binnen horen komen. Ik wimpel haar af met: ‘Niks.’ Op haar gezicht komt een blik vol woede. ‘Best Rowan. Ik wil niet vervelend zijn of zo,’ snauwt ze tegen me, ‘maar ik had gehoopt dat ik eindelijk mijn beste vriendin terug had. Na anderhalf jaar liet je eindelijk die betonnen muur zakken. En Tristan is best aardig en zo, maar sinds hij er is heb jij die muur weer terug opgebouwd tot oneindig. Het houdt echt een keer op!’ Ze stormt de deur uit en trekt die in haar wandel met een klap achter zich dicht. Ze heeft me overrompeld. Het duurt een paar minuten voordat ik me heb hersteld. Dan sta ik op en ren achter haar aan.

Pas bij de fontein kom ik haar tegen. ‘Noëlle, wacht!’ roep ik als ik zie dat ze weg wil lopen. ‘Nee, Rowan. Ik heb er geen zin meer in.’ Ze draait haar rug naar me toe en loopt toch weg. Ik ren verder totdat ik haar inhaal. Mijn longen branden als ik voor haar ga staan, zodat ze wel moet stoppen. ‘Noëlle,’ hijg ik, ‘alsjeblieft, ik heb nooit…’ Ik weet niet wat ik wil zeggen, maar Noëlle gaat al verder. ‘Nee Rowan, dat weet ik. Het gebeurde ergens na Robb zijn ongeluk. En prima, dat is niet niks. Maar je begon net weer een beetje de oude te worden en dan komt Tristan. Ik was echt blij voor je. Echt waar.’ Ze kijkt me aan met een blik die wil zeggen dat ik haar echt moet geloven. En dat doe ik ook. Ik geloof haar. ‘Totdat je weer helemaal terug ging.’ Zegt ze zacht. Ik kijk haar met tranen in mijn ogen aan. Ik vecht tegen mezelf. Ik wil niet gaan huilen. Niet waar de hele school bij is. ‘Dat weet ik,’ fluister ik, ‘het is gewoon…’ Ik kijk om me heen en zie mensen staan. Ze kijken ons allemaal aan. ‘Het is gewoon wat?’ snauwt ze tegen me. ‘Kunnen we misschien ergens heen waar niet iedereen ons hoor?’ Ze kijkt me weer woedend aan. ‘Alsjeblieft?’ fluister ik erachteraan, terwijl ik haar smekend aankijk. ‘Best.’ Ze loopt met me mee. Ik neem haar mee naar de boomstam waar ik gisteren met Tristan was. De plek is zoals gewoonlijk verlaten. We gaan allebei op de boomstam zitten. Noëlle kijkt nog steeds nors. Haar gezicht op de grond gericht. ‘Kan alles tussen ons blijven?’ vraag ik voorzichtig. Ze richt haar gezicht op mij. In plaats van nors, kijkt ze nu vragend. ‘Dat is toch altijd.’ Kaatst ze tegen me. De wind speelt met haar haar. Voorzichtig schud ik mijn hoofd. ‘Ook niet tegen Senne.’ Verklaar ik mezelf. Even kijkt ze me verontwaardigd aan, maar dan knikt ze schuldbewust. Nu ben ik degene die naar de grond kijkt. Dit wordt lastig. ‘Het is thuis anders.’ Begin ik zacht. Ik slik een brok in mijn keel weg en veeg mijn haar uit mijn ogen. ‘Sinds Robb dood is, bestaat er niets anders dan het ongeluk voor mijn ouders. Behalve als Brett of ik thuis ben. Dan praten ze nergens over. Letterlijk.’ Ik praat nog steeds zacht. Noëlle onderbreekt me niet. ‘Mijn ouders zijn ervan overtuigd dat het geen ongeluk was en zijn daar vierentwintig uur per dag mee bezig.’ Ik kijk vanonder mijn wimpers naar Noëlle. Die met haar voet figuren in het zand tekent en naar haar handen kijkt. ‘Je kunt je voorstellen hoe leuk mijn vakanties tegenwoordig zijn.’ Zeg ik er zacht achteraan. Ik zie Noëlle voorzichtig knikken. ‘Waarom heb je dat nooit verteld?’ vraagt ze met een zacht stemmetje en klinkt schuldbewust alleen heb ik geen idee waarom. Ik haal mijn schouders op. ‘Van de zomer heb ik me erbij neergelegd dat het nooit meer wordt zoals vroeger.’ Ik slaak een zucht en kijk naar de grond. Wrijf met mijn voeten over de grond. Noëlle pakt mijn hand vast en geeft er een zacht kneepje in. ‘Er is nog meer.’ Zeg ik schor. Haar ogen sperren zich wijd open als ik het zeg. ‘En hier moet je echt absoluut je mond over houden. Tegen iedereen.’ Ik kijk haar streng aan, voor zover ik streng kan kijken. Ze knikt in stilte. Ik begin te vertellen over Tristans ouders en zijn broertje. Ondertussen houd ik Noëlle in de gaten. Ze kijkt me geboeid aan. Voorzichtig begin ik aan de profetie en Bran. Steeds peilend kijkend naar Noëlle. Haar ogen worden steeds groter en aan het eind hangt haar mond een stukje open. Het is even stil als ik klaar ben. ‘Jezus Rowan.’ Ik glimlach waterig. ‘Geen wonder dat je zo raar doet.’ Zegt ze zacht. ‘Wat gaan we er aan doen?’ Ik schiet in een nerveus lachje. Daar is Noëlle. Altijd bereid om een oplossing te zoeken. Ik staar naar de boom tegenover ons en haal mijn schouders op. ‘Wat kunnen we doen?’ Ze springt overeind. ‘We moeten toch iets kunnen doen? Ze kunnen toch niet zomaar onschuldige mensen vermoorden?’ Noëlle stem is ontzet. Ik richt mijn gezicht op haar terwijl ik mijn benen onder me trek. ‘Nee, maar wil je doen? Ze hebben te veel macht.’ Noëlle begint te ijsberen. ‘Het is gewoon niet eerlijk.’ Ze stampvoet erbij. Het is best grappig om te zien maar tegelijkertijd ook helemaal niet grappig. Ik snap wat ze bedoeld.

De schemering is gevallen en ik zit weer op de boomstam. Ik wacht op Tristan. Ik wrijf door mijn ogen. Eigenlijk ben ik best moe. Noëlle heeft de hele middag lopen piekeren. Ze is na ons gesprek wel helemaal omgedraaid. Nu maar hopen dat ze zich aan de afspraak houdt en niks tegen Senne zegt. Ze is steeds oplossingen aan het bedenken. Wil de Nuban confronteren met wat ze hebben gedaan. Ik zou niet weten hoe we dat moeten doen. Zeker niet met zijn drieën. In de verte klinkt geritsel. Ik draai mijn hoofd met een ruk om. De ondergaande zon werpt zijn laatste licht op het zwarte haar van Tristan, waardoor het een blauwe gloed krijgt. Hey. Ik bestudeer hem ondertussen terwijl hij dichterbij komt. Zijn zwarte t-shirt valt losjes om zijn lijf. Zijn spijkerbroek valt los op zijn heupen. De combinatie laat een streepje huid bloot op zijn buik. Het is sexy en mijn ogen blijven aan het stukje buik kleven. ‘Hey girl.’ Antwoord hij als hij voor me staat. Het trekt me uit mijn gemijmer en ik kijk hem aan. Zijn vingers gaan langs mijn kaak. Ik ga staan en druk me tegen hem aan. Mijn neus in zijn nek. Ik heb hem gemist. ‘Hey, wat is er?’ Ik schud mijn hoofd. Er is niets. Ik wil niet zeggen dan ik hem heb gemist. Bang dat het hem afschrikt. Hij slaat zijn armen om me heen. Zijn warmte verspreidt zich naar mij. ‘Weet je het zeker?’ fluistert hij in mijn oor. ‘Ja.’ Zijn vingers strijken over mijn middel als hij me loslaat. We gaan naast elkaar op de boomstam zitten. Tristan heeft zijn blik op de lucht gericht en ik maak figuren in het zand. ‘Ben je nog bij Bran geweest?’ vraag ik voorzichtig. Ik weet niet of hij erover wil praten. Ik kijk hem expres niet aan. Het blijft een tijdje stil. Waarschijnlijk kijkt hij me nu aan, daarom wil ik hem niet aankijken. ‘Nee. Ik moet morgen naar Isabel. Eigenlijk wil ik het liever afzeggen, maar ik denk dat het slim is om gewoon te gaan.’ Nu kijk ik hem wel aan. Waarom zou hij het af willen zeggen? Ik denk aan de avond dat we in de boom zaten. ‘En je andere tante?’ Tristan haalt zijn schouders op. Het leek die avond alsof Isabel meer om Tristan gaf als zijn andere tante. Maar ik ken ze niet zo goed, dus ik zou het zomaar verkeerd kunnen hebben. Ik denk na over hoe zijn broertje eruit ziet. ‘Heb je hem gezien?’ Ik fluister het haast. ‘Wie? Bran?’ Tristan pakt mijn hand en begint met mijn vingers te spelen. ‘Ja, hij liet me zijn herinneringen zien, weet je nog?’ O ja, dat was ik vergeten. Ik heb hem zelf ook gezien. In de herinnering van Tristan. Hetzelfde zwarte haar als Tristan, maar in plaats van de donkerbruine ogen die ik zo goed ken, had het jongetje groene ogen. ‘Hij had hetzelfde haar als jou.’ Ik praat nog steeds op een fluistertoon. Tristan knikt naar me. ‘En mama’s ogen.’ Zegt hij nog zachter dan ik al praatte. Ik leg mijn hand op zijn wang en kus hem zacht. Tristan doet zijn ogen dicht en legt zijn handen om mijn middel. Als ik loslaat gaan zijn ogen weer open en hij kijkt me aan. ‘Ik geloof dat het allemaal redelijk hopeloos is.’ Zegt hij tegen me. Ik knijp mijn ogen samen. ‘Hoezo hopeloos?’ Hij haalt zijn schouders op en kijkt naar de boomstam. Nou, als mijn ouders inderdaad in opdracht van de Nuban zijn vermoord, wat willen wij dan doen?’ Hij tekent met zijn vinger rondjes op de stam. Ik zoek zijn ogen maar hij kijkt nog steeds naar zijn vingers. ‘Ik heb geen idee, maar er moet toch wat zijn dat we kunnen doen?’ Hij haalt zijn schouders een beetje hopeloos op en gaat weer verder met rondjes tekenen. Ik sta op van de boomstam en begin hetzelfde pad te ijsberen als Noëlle vanmiddag deed. Heen en terug terwijl ik naar de grond kijk. Ik pieker. We moeten wat kunnen doen. Het moet. Ze kunnen hier niet zomaar mee weg komen. ‘Rowan?’ Tristans stem lijkt van ver weg te komen. Ik richt mijn hoofd op hem. ‘Wat doe je?’ Zijn ogen staan bezorgd als ze me bestuderen. ‘Denken.’ Zeg ik resoluut. Zijn wenkbrauwen gaan omhoog. ‘Kom eens hier.’ Voorzichtig loop ik op hem af. Hij pakt mijn hand en trekt me naar zich toe. ‘Het komt heus wel goed. Uiteindelijk.’

Zielkrachten 1: VerbondenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu