The Young, New Wizard: Harry Potter Fantiction: Hoofdstuk 3

1.9K 115 16
                                    

Een grote, rode stoomtrein stond trots te wachten op het perron, waar het stikte van de mensen. Overal liepen kinderen met karretjes, met hun ouders erbij. Ik liep verder; maar ik had echt geen idee wat ik nu moest doen. Gewoon met karretje en al instappen? 'Moet ik je helpen?' klonk een stem achter me. Een man met een typisch treinuniform keek me aan. 'Ja graag, waar moet ik mijn spullen kwijt?' antwoordde ik. 'Geef mij die maar.' zegt de man. Ik geef hem de grote hutkoffer en hij tilt hem puffend op en legt hem in de trein. 'De koffer komt vanzelf naar je toe, zodra je een coupé hebt gekozen.' 'Ok, dank u wel.' zeg ik tegen hem. Ik loop verder over het perron. Overal nemen kinderen afscheid van hun ouders. Ik vind het wel jammer dat mijn ouder hier niet bij zijn. Ze lijken de laatste tijd zo ongelukkig.

Ik kijk naar de klok, die boven bij het perron hangt. 2 voor 11. Opschieten! Ik loop de trein in en zoek een vrije coupé. Veel mensen zitten al lekker met elkaar te kletsen, die kennen elkaar al jaren. Na een tijdje lopen kom ik bij een coupé, waar al twee anderen zitten. Een jongen en een meisje. Het meisje heeft mooie knalrode haren en blauwe ogen. De jongen heeft zwarte ogen en mooie, amandelvormige, groene ogen. Ze zien er aardig uit. Oke, lafaard: gewoon doen! Ik schuif de deur opzij en vraag: 'vinden jullie het erg als ik hier kom zitten?' 'Natuurlijk niet; kom erbij!' zegt de jongen. Goddank, ze zijn echt aardig. 'Ik ben Roos Wemel en dit is mijn neef Albus Potter.' stelt het meisje hun voor. 'Ik ben Nora Smits.' antwoord ik en ik geef beide een hand. Ik ga naast Albus zitten en hij kijkt me lachend aan.

De deur van de coupé gaat weer open en een lang, slungelig meisje komt binnen. Ze heeft korte, bruine haren, een karamelkleurige huid en ogen die zo donker zijn, dat ze bijna zwart lijken. 'Mag ik hier komen zitten?' vraagt ze. 'Natuurlijk!' roepen Albus, Roos en ik tegelijk. 'Fijn.' zegt het meisje en ze ploft naast Roos neer. 'Ik ben Aslihan Meerwoud trouwens. Vraag me alsjeblieft niet waarom ik zo'n idiote achternaam heb; ik weet het ook niet.' 'Ik vind het een mooie naam. Echt waar.' zeg ik haar toe. 'Dank je.' zegt Aslihan met een onzeker lachje. Met ze'n vieren praten we een groot gedeelte van de reis over onszelf, onze familie en nog meer. Na een tijdje gaan Albus en Roos weg, want ze gaan hun familie opzoeken. Jammer, ze zijn erg aardig. 'Ben jij hier ook met een hele familie?' vraagt Aslihan mij. 'Nee, mijn hele familie is van Dreuzelafkomst, dus ik ben alleen. En jij?' vraag ik haar. 'Ik ben halfbloed, maar ik heb geen broers of zussen, alleen een oudere neef, maar die zit al in het vierde jaar.'

En zo praten we de hele reis verder. Aslihan is heel aardig en we hebben veel lol samen. We kopen allebei ook wat snoep van de snoepkraampje dat door de trein heen gaat. Chocokikkers en Smekkies in alle Smaken. Vooral die laatste zijn heel bijzonder. 'Ik heb wel eens eentje met kotssmaak gehad; ik moest er ook nog eens echt van gaan kotsen!' zegt Aslihan lachend. Het wordt steeds donkerder en we trekken onze schoolkleren aan. Het embleem van de afdeling waar je thuis hoort moet nog verschijnen. 'Mijn moeder zat in Huffelpuf, dus ik hoop dat ik daar ook in kom. Sommige mensen denken dat Huffelpuf alleen voor losers is, maar dat is echt niet waar; Huffelpuf heeft veel grote en dappere tovenaars voortgebracht!' zegt Aslihan kwaad. 'Mij maakt het niet zoveel uit in welke afdeling ik kom, als ik überhaupt maar aangenomen wordt!' zeg ik bang. Wat als ze zich vergist hadden? In de gangen van de trein had ik kinderen gezien die al prachtige dingen met hun stok konden; ik kon helemaal niks!

De trein stopte; we zijn er! 'Kom! Ik wil er echt uit!' zegt Aslihan gespannen. Samen met vele andere kinderen stapten we uit en kwamen terecht op een klein perron, dat aansloot bij een klein dorpje, waarvan de daken verderop te zien waren. 'Eerstejaars, hierheen!' riep een zware, luide stem. Een grote (zeg maar gerust enorme) man kwam op ons afgelopen, met een lantaarn in zijn hand. Hij had een grote, woeste baard, maar ook zwarte pretoogjes, die glinsterden in het licht van de lantaarn. 'Hé Hagrid! Ha die Hagrid!' werd door diverse kinderen geroepen. Zij kende de enorme man dus al. 'Eerstejaars, volg mij!' riep Hagrid. De eerstejaars gingen dus op een andere manier naar het kasteel, want de andere leerlingen volgden een pad, dat kennelijk ook naar het kasteel leidde. Na een tijdje lopen kwamen we uit bij een klein haventje, waar allemaal bootjes lagen. 'Vier leerlingen per bootje en niet duwen hè!' riep Hagrid. Samen met Aslihan en twee andere kinderen stapte ik in een boot. Hagrid, die een hele boot voor zichzelf nodig had, ging in de voorste boot zitten en zodra iedereen zat, begonnen de bootjes te varen. We vaarden over een groot donker meer en iedereen leek heel opgewonden. Toen kwam het. Daar, op een grote rots, doende Zweinstein op. Het was prachtig. Alle ramen werden verlicht en kasteel was groot en machtig. Dit maakte mij op ren of andere manier nog zenuwachtiger. Hoe zouden we gesorteerd worden? Wat was er voor nodig om op Zweinstein te blijven?

The Young, New Wizard: Harry Potter FanfictionWhere stories live. Discover now