13. Samengaande Tegenpolen

11 1 0
                                    


Een mix van diverse gevoelens en gedachten spookten rond in m'n geest. Souta's woorden bleven zich herhalen : "Ik zorg ervoor dat hij de rijzende zon nooit meer ziet." Hij zou Eclips echt vermoorden niet waar? Ik bedoel, het was z'n tegenpool en als hij effectief niet zoals z'n vader wou worden, dan zou hij z'n tegenpool moeten afmaken. Azon keek me aan met een nieuwsgierig en bezorgd gezicht. Zijn ogen verraden hem dat hij zat te denken aan wat komen zou. En om eerlijk te zijn, dat was ik ook. Ik wou niet nog een gevecht met permanente gevolgen.

Souta maakte z'n mantel los, die vervolgens netjes op de grond achter zich viel. Zijn ogen verlieten Eclips niet één keer. Ze bleven enkel kijken vol kwaadheid, want sterven was nu niet bepaald z'n plan. De woede en een tikkeltje van aarzeling was in z'n gelaat herkenbaar. Zijn tanden waren op elkaar geplaatst, precies met lijm vastgelijmd. "Klaar?", vroeg de nieuwe aan onze jonge Jaeger. Die toonde geen enige reactie vooraleer aan te vallen.

Bliksem en donder bleven om onze oren vliegen. Ongevaarlijk was het niet, misschien vandaar dat Azon me had meegetrokken tot nog enkele honderden meters verder. Het was hard om te blijven kijken, maar ergens lag er wat op het puntje van m'n tong. Iets zoals een oplossing of gulden middenweg. Beide zielen vlogen om elkaar heen in de lucht, ver weg van waar ik ze rijken kon. Er was iets aan zowel Souta als aan Eclips, iets dat hen verbond. En dan sprak ik niet enkel over het feit dat ze elkaars tegenpool waren. Hun gaven wezen er dan ook op dat ze niet precies tegengestelden waren, hoewel ze dat eigenlijk wel moesten zijn. Misschien kwam het doordat Souta zelf geen origineel was, maar een abnormaal? Kon het leven op Alandria niet gewoon een keer simpel zijn eigenlijk?

Souta richtte verschillende bliksemflitsen richting z'n tegenpartij, die op zijn buurt een toertje maakte om deze te ontkomen. Elk van hen zette alles op alles om elkaars aanvallen te vermijden, maar dat was moeilijker dan ze dachten. Een bliksemflits schoot juist mis terwijl een donderklap juist de kledij raakte. Dit zou nog voor problemen zorgen. Beiden cirkelden om elkaar heen alsof ze de Aarde nadeden. Geen van hen toonde angst, ook niet voor een seconde. Niemand wou opgeven noch verliezen tegen de vijand. Maar uiteindelijk zou er wel één persoon zijn die zou moeten opgeven, ook al wouden ze het niet. Aan alles kwam een eind, ook aan dit.

Eclips had zijn klauw om de hals van jonge prins geslagen. Souta daarentegen toonde niks en probeerde de ander z'n hand door te bijten. Nu ja, doorbijten? Laat ons zeggen dat hij hem probeerde te bezeren waardoor hij zou loslaten. Maar Eclips toonde hier echter niks van, alsof hij niks voelde van enige prikkeling of pijn. Zelfs nog niet eens lichtjes. "Dat komt niet goed", fluisterde Azon me toe. "Je moet gaan helpen. Ik kan niet vliegen, jij wel." Met knikkende knieën keek ik hem aan. "Ik kan dit niet, Azon", sprak ik de demon tegen. "Ik kan het gewoon niet." M'n begeleider keek me aan en staarde me in de ogen. "Weet je nog hoe Souta voor jou gesprongen is?" Ik knikte. "Nu is het aan jou om hetzelfde te doen. Om je angsten opzij te duwen, om een ander te helpen." Ik wendde me weer naar boven en zag Souta en Eclips nog steeds. En met een diepe zucht vulde ik de moed en steeg op. 

Met ergens een knagend gevoel vloog ik recht op Eclips af. "Laat los!" Mijn handen grepen naar z'n eigen nek. Door de greep liet hij Souta los, waardoor de jonge Jaeger naar beneden stortte en ik mezelf in zijn plaats had gesteld in de strijd. 

"Lafaard." De nieuwe lachte genadeloos terwijl hij donderklappen richting m'n richting stuurde. Een paar vreemde manoeuvres hielpen me onaangeraakt te blijven. Aan mijn gave had ik voor het moment niet veel. Ik kon geen aanvallen noch bescherming creëren voor mezelf. Ik zou het moeten doen met behendigheid en met puur geluk van strategie. 

Wat er verder beneden aan het gebeuren was met Souta en Azon, daar had ik geen besef van voor het moment. Ik had me verzeilt in een pijnlijke strijd tegen hij genaamd Eclips. Een van z'n donderklappen had me geraakt in de rug, wat me uit de lucht deed vallen. De grond naderde me vlug en ik had geen idee wanneer ik de aarde zou voelen. Vanuit m'n ooghoeken zag ik Souta terug opstijgen om terug op de vuist te gaan met zijn tegenpool.

Des te meer dat ik naar het stel in de lucht keek, des te meer er door me heen ging spoken. Azon had me uit de vallende lucht weten te plukken en het moment dat mijn huid met de zijne in contact kwam, schoot het me te binnen. Souta en Eclips waren geen tegengestelden van elkaar, hoewel je dat op Alandria wel zo zou zien. Ze hoorden samen, donder en bliksem maakten storm. En ook al wou Souta niet zoals z'n vader worden, het wou niet zeggen dat ze daarvoor elkaar moesten afslachten. Satan was gestorven door een list van z'n tegenpool. Als de jonge Jaeger bleef leven, dan was hij ook niet zoals z'n vader. Ik had het gevoel dat ze mekaar zaten tegen te werken, hoewel dat totaal niet de bedoeling was. Er moest een manier zijn om hen te verbinden met elkaar, hen samen te brengen. "Azon?", vroeg ik met een lichte kreun. "Hm?" "Bestaat er geen manier om 2 mensen samen te brengen op deze planeet?" De demon zuchtte diep. Ik zweer dat ik z'n hersenen kon horen kraken terwijl hij dacht. "Er bestaat een manier. Men beweerde dat met muziek de 2 mensen, tegenpool en origineel, met elkaar zouden beginnen dansen en hierdoor binden." "Kunnen we dat dan niet proberen?" Hij schudde z'n hoofd. "Hopeloos, Onatu. Het is slechts een mythe." Ik keek hem aan. "Hoezo, slechts een mythe?" "Wel, muziek bestaat niet op Alandria. Je kunt ze dus ook nooit binden."

AlandriaWhere stories live. Discover now