12. DondersOgen

10 1 2
                                    


"Ik ben een combinatie van de twee. Het uiterlijk van m'n moeder en het wezen van m'n vader. Ik ben een abnormale tegenpool. Of abnormaal kortweg kan ook." Zowel Azon als ik knikten. Een mens, een tegenpool en een abnormaal dus. Je moet van alles wat hebben, niet waar?

We liepen door een verlaten woud dichterbij de grens van het Lichte. Het Duistere Rijk hadden we al bijna helemaal doorkruist, maar ergens wou ik niet dat we er al bijna waren. Souta zou terugkeren naar het paleis als Azon en ik z'n land uit waren, maar dat wou ik niet. Ik wou niet dat ik nog aan iemand vaarwel moest zeggen. Nu ja, Kira was niet erg aangezien ik hem nooit heb gemogen. Hij was altijd al een tikkeltje eigenwijs en hebzuchtig geweest. Alsof het allemaal om hem draaide. Waarom bleef ik toch aan hem denken? Het was niet alsof ik mijn tijd aan hem wou verdoen. Misschien had hij toch een grotere invloed op me gehad dan gedacht. "Wacht even." Azon en ik draaiden ons om na het horen van Souta's stem. "Wat scheelt er?", vroeg de demon vriendelijk. "Ik heb het gevoel dat we gevolgd worden." Ik keek even goed om me heen, maar kon niemand vinden. Ik snap niet wie er ons zou moeten volgen. Ik zag geen enkele verdachte beweging noch andere mouvementen. "Umm, volgens mij is hier niemand buiten onszelf, Souta", zei ik 'm stilletjes. Azon gaf me gelijk door te knikken. "Ik ga niet van gedachte veranderen", verdedigde de jonge Jaeger zichzelf. Ik haalde m'n schouders op. Er was niemand die ons volgde, dat wist ik zeker. Misschien was hij gewoon paranoia. Het zou me niks verbazen mocht dat het geval zijn. "Let maar op m'n woorden", ging hij nog een tikkeltje verder. "Je zult zien dat ik degene zal zijn die gelijk heeft." Ik draaide ongezien met m'n ogen. "We zullen wel zien."

Onze reis ging door zonder dat er een woord gezegd werd. Souta bleef ongestoord om zich heen kijken terwijl Azon z'n hoofd bewoog op het ritme van een nummer die vast zat in z'n hoofd. Ik daarentegen hield me bezig met het denken over later. Want dit avontuur zou niet voor eeuwig duren natuurlijk. Ooit zou Souta gekroond worden tot Jaeger, zal Azon doorreizen om anderen te helpen en zal ik terug op Aarde zitten. Hoe zou het daar nu zijn? Zouden vrienden en familieleden me al missen? Misschien niet, 'k wist het niet echt. Wou ik hier eigenlijk wel weg? Ik bedoel, we hadden al heel wat doorstaan en de band binnen de groep groeide enkel. Ik zou het behoorlijk missen mocht het plots gedaan zijn. Azons droge humor die me altijd deed giechelen, Souta's glimlach die me warm deed voelen, ik zou het niet achter me kunnen laten. Hoe alles uiteindelijk samen bleek te vallen zonder dat er een ontkomen aan was. Op Aarde zaten dit soort dingen niet bepaald in elkaar. Hier moest je geluk hebben vanaf de geboorte om geboren te worden met een geschikte leeftijd, er goed uit te zien en vrije ouders te hebben. Op Aarde konden dingen veranderen met de tijd, maar hier moest het vanaf het begin correct zijn. Deze planeet had zoveel verschillen op zovele vlakken, maar ergens was ik er wel gehecht aan geraakt. Het zou best leuk zijn mocht ik een inwoner van hier zijn geweest. Natuurlijk, niet alles was plezant. Maar dat was het op Aarde ook niet. Nu ja, wat moest ik zeggen? Voor het moment had ik geen idee waar mijn thuis lag. 

Uiteindelijk was het Azon die de stilte brak. "Enig idee waar naartoe?" Hij keek ons aan in de hoop een zinvol antwoord te ontvangen, maar het zou niet van mij komen. Souta schudde z'n hoofd. "We zullen wel zien waar het leven ons brengt, zeker?" Zijn paarse ogen keken me aan en knikten zachtjes. "Zeg, gasten?" "Hm?" "Hoe weet je eigenlijk wie je tegenpool of origineel is?" Een zucht werd in de lucht gelost. "Heb je überhaupt wel geluisterd naar de informatie die ik met je deelde over onsterfelijken en tegenpolen?", vroeg de demon naast me met een tikkeltje verveling. Hij had me dit al eens uitgelegd dan? Wanneer? "Wel je weet dat iemand je tegenpo-" "Shh!" Azon's vertelling werd onderbroken door de sisklanken van de jonge Jaeger. "Wat?", fluisterden zowel de demon als ik in koor. "We worden bekeken." Souta keek heel subtiel om zich heen wat mij de ogen deed draaien. Ik wou 'm vertellen hoe hij zich dingen zat in te beelden, maar nog voor ik dat kon doen kwam er iets, nu ja iemand, ertussen. Een donderblast werd afgevuurd en schoot met hoge snelheid richting degene die de indringer had opgemerkt.

Verschillende gedachten raasden door me heen. Ik moest Souta waarschuwen, maar ik kon niet meer functioneren. Azon was niet mee met het hele gebeuren, te traag van begrip. Maar blijkbaar had de nieuwe Jeager ons niet nodig. Die hief z'n hand in de lucht wat een schild van bliksem creëerde voor z'n neus. De donder zorgde voor een onweerachtige explosie. Dus dat was zijn gave, hm? Bliksem? "Niet slecht, Uchida junior." Een ongekende stem trok onze aandacht en deed ons draaien. Een rode tegenpool kwam in ons zicht. Rode hoorns, rode vleugels, rode klauwen, rode haren en een rode huid. Zelfs zijn broek, het enige kledingstuk, had een rode kleur. Een ketting om z'n hals viel op het middelpunt van het bruine kruis op z'n borstkas. Aan zijn linkerzijde viel er ook een klein beetje van te zien. Zouden het tatoeages zijn? Souta's ogen keken met een blik vol afschuw naar de vreemde die zojuist tussenin was gekomen. "Jij", gromde hij op een hatelijke toon. "Ook leuk om jou te zien." De vreemde glimlachte en knipoogde naar de jonge prins. "Ik had niet gedacht dat ik je zo gemakkelijk zou vinden." "Wie ben je?" Het was duidelijk te horen dat de jonge prins z'n tanden kapot beet uit kwaadheid. "Mijn naam is Eclips Ishii, maar noem me gewoon Eclips wil je?" De jongen keek ons aan met een speelse lach. "Wel, Eclips", spuugde Souta z'n naam uit. "Zin in een spelletje?" "Oh, ik hou van spelletjes." Beiden keken elkaar in de ogen zonder ook maar één keer te knipperen. Azon nam me bij de arm en trok me weg. "Wat is er aan de hand?", vroeg ik hem onbekwaam. "Volgens mij heeft Souta zojuist z'n tegenpool ontmoet."

AlandriaWhere stories live. Discover now