Hoofdstuk 7 - Goddelijke pannenkoeken

27 6 11
                                    

Gesmek, geslobber en gekauw, afgewisseld met af en toe een kreet van verrukking, was het enige dat de voorbije vijf minuten in Henrike's woonkamer te horen was geweest.

Met één knie opgetrokken en met gefronste wenkbrauwen walste Henrike haar koffie heen en weer, terwijl aan de andere kant van de ronde tafel Egor een volgende pannenkoek op zijn bord legde.

"Dit is werkelijk Goddelijk," zuchtte hij voor de zoveelste keer. "Dit hebben ze bij ons toch niet hoor." En dan, met volle mond: "Hmmmm, dit moet ik echt meenemen als ik weer terug ga!"

Met een zucht zette Henrike de mok op tafel en sloeg haar armen om zich heen. Ze opende haar mond om iets te zeggen. Vervolgens klapte ze die meteen weer dicht, ze was nog steeds sprakeloos na Egor's hele verhaal. Dit was té absurd om een verzinsel te kunnen zijn.

Pas toen hij zijn bord wegschoof en naar achter leunde, slaagde ze er in haar gedachten op een rij te krijgen.

"Dus," begon ze aarzelend. "Als ik het goed begrijp... dan hebben Roman en ik je gisteren opgeroepen." Egor slurpte aan zijn Cécémel, knikte en smekte luid terwijl hij de inhoud van het glas bewonderend bekeek. Daarna kapte hij het in één teug binnen. Dit was nóg beter dan in het Walhalla.

"En hoe hebben we dat precies gedaan?" vroeg Henrike voorzichtig.

"Wel, door de woorden te zeggen en... " Egor moest zichzelf even onderbreken voor een boer "... een haan te offeren."

Henrike dacht aan het lied, geleerd van haar oma. Die woorden zeggen tot daar aan toe, maar een haan offeren? Nooit van ze leven niet! Nog voor ze daarop kon reageren, haalde Egor een met een taaie grasspriet samengebonden bundeltje uit de buidel aan zijn riem. Haast teder vouwde hij het beukenblad open en schoof het daarna naar haar toe. Met open mond herkende Henrike de paarse blubber als één van de snoepjes van haar moeder.

Egor maakte een handgebaar, richting Henrike.
"En nu ben ik hier, om jullie te beschermen. Wat ik nog altijd niet helemaal begrijp..." Hij fronste zijn wenkbrauwen. "Hoe kan je me oproepen en niet weten dat je me opgeroepen hebt?"

Henrike kneep even in haar neusbrug en nam zich voor om rustig te blijven.

"Goden worden al eeuwenlang niet meer ... gebruikt. Sommige mensen geloven nog in één Almachtige, het merendeel van de mensen zelfs dát niet meer."

Egor fronste zijn wenkbrauwen. Hoe had Wodan het voor elkaar gekregen om als enige over te blijven?

"Aparte Goden voor vanalles-en-nog-wat ... dat wordt allang niet meer gedaan. Al meer dan duizend jaar niet meer."

Nu was het de beurt aan Egor om met open mond te zitten kijken en haast niets te kunnen zeggen.
"Dui... duizend? Duizénd?!"
"Meer dan," knikte Henrike.

Egor slikte moeizaam. Dan had hij veel langer in die boom vastgezeten dan hij voor mogelijk had gehouden. Geen wonder dat het bos was verdwenen.

"Niet van het ene moment op het andere natuurlijk, het is geleidelijk aan uitgedoofd."

Daar leek hij even over te moeten nadenken. Toen hij er iets over wou zeggen, was Henrike hem al voor met weer een volgende vraag.

"Als we je met de juiste woorden en een offer naar hier hebben gebracht... dan kunnen we je vast op een soortgelijke manier weer terugsturen, nee?"

Langzaam schudde Egor het hoofd.
"Helaas... een simpele Bosgod zoals ik kan alleen maar terugkeren naar de Godentafel als de opdracht waarvoor die werd opgeroepen is volbracht." Hij beet op zijn onderlip.
Henrike slikte. Ze betrapte zichzelf dat ze naar zijn volmaakte cupidoboog zat te staren.

Egor de VerschrikkelijkeWhere stories live. Discover now