Hoofdstuk 8

18 2 0
                                    

Ik zat nog steeds in de stal naast mijn paard. Het was al een paar uur geleden dat het meisje het voorstel had gedaan. De zon begon op te komen en ik stond op. Ik liep terug naar mijn kamer terwijl ik over het voorstel nadacht. Wat zou ik voor haar moeten doen? Wie was zij? Zal ik het doen? De vragen spookten door mijn hoofd. Ik kwam aan bij mijn kamer en ik ging naar binnen. Er stond een houten tafel met een stoel ernaast. Ik ging op de stoel zitten en bedacht wat ze van me zou willen. Na een tijdje te hebben nagedacht en het echt niet te weten ga ik naar de binnentuin om te boogschieten.

Om zeven uur s'avonds ging ik weer naar mijn kamer. Ik pakte een stuk papier en een pen en begon aan een brief voor mijn vader. In de brief zeg ik dat ik weg ga en dat ik waarschijnlijk nooit meer terug kom, ook zeg ik dat ik wel van hem houd en hij altijd mijn geliefde vader blijft, maar dat ik het niet volhoud om opgesloten in het kasteel te blijven zitten. Ik vouw de brief 2 keer dubbel en leg hem op mijn bed. Op de voorkant staat nog "Voor vader" geschreven.

Toen ik 13 was kreeg ik van vader een keer een kettinkje. Het was van zilver gemaakt en in de vorm van een eikenblad en gesmeden door de beste smid van het land. Mijn vader vertelde dat hij dat had gekregen van de koning. Alleen de beste ridders van het land kregen een ketting met daaraan hun wapen die ze ook op hun schild hebben staan. Voor mijn vader was dat een eikenblad. Toen mijn vader op late leeftijd baron werd omdat zijn vader stierf moest hij die eigenlijk inleveren. Hij heeft me nooit verteld waarom. Maar vader vertelde dat nadat hij bij de koning had gesmeekt om het te houden als aandenken, hij uiteindelijk zijn zin kreeg en het mocht houden. Sindsdien draag ik de ketting altijd om mijn nek. Nu deed ik de ketting af en legde het naast de brief op mijn bed. Ik staarde nog een tijdje naar de brief en de ketting en loop dan weg.

Wat later kom ik aan bij de stallen. Ik loop naar mijn paard toe maar zie het meisje niet. 'Je bent laat.' Hoor ik achter me. Ik draai me om en zie haar staan. Er was niet veel licht in de stallen maar wel meer dan afgelopen nacht. Ze had lange bruine haren en was bijna net zo lang als hem. Ze had een spijkerbroek aan en een simpel t-shirtje met een donkergroene cape over zich heen geslagen. 'Heb je genoeg gezien?' Vroeg ze. Ik kijk haar aan. 'Eh... Ja. Laten we gaan.' Zeg ik. Ik wil langs haar lopen maar ze houdt me tegen. 'Je moest mij ook nog helpen weet je nog?' Ze kijkt me dreigend aan. 'Ja, zeg maar hoe.' Een tijdje kijken we elkaar aan. 'Ik wil hier ook weg.' Zegt ze. 'Ook weg bij je ouders?' Vraag ik. Ze kijkt me aan en als ik me niet vergis zie ik ergens verdriet in haar ogen. 'Die heb ik niet meer.' Ze kijkt weg en is even stil. 'Oh, sorry, dat wist ik niet.' Zeg ik en ik heb er spijt van dat ik dat vroeg. Stommeling denk ik. 'Het geeft niet je kon het niet weten.' Ze loopt naar me toe en duwt wat in mijn handen. Ik kijk ernaar en merk dat het kleren zijn. 'Wat moet ik hiermee?' Vraag ik. 'Dat hoort bij het plan.' Ik kijk haar vragend aan. 'Welk plan?' 'Wij willen hier allebei weg, dus mijn plan is dat jij die kleren aan trekt en zo hard als je paard kan wegrijd.' Ze kijkt me aan. 'En dat is het?' Ik kijk haar verbaast aan, ik had een beter plan verwacht. 'Nee, als jij wegrijdt zullen ze denken dat jij mij bent want het zijn mijn kleren. Na een paar minuten zullen er wel een paar soldaten weg zijn en achter jou aan gaan. Dan kan ik een stuk rustiger wegrijden.' Ze kijkt me aan en wacht op antwoord. 'Zijn dit jouw kleren?' Vraag ik en kijk naar de kleren in mijn handen. 'Vraag niet iets waarop je het antwoord al weet. Nou, trek aan.' Ze loopt weg. 'Wacht, waarom zou ik dit doen? Dit had ik zelf ook kunnen bedenken.' 'Nou blijkbaar niet want je hebt het niet gedaan. En trouwens iedereen zal er pas later achter komen dat jij ook weg bent dus tegen de tijd dat ze achter je aan gaan kan je al veel verder zijn.' Ze kijkt me strak aan. 'Dus wat wordt het meneertje?' Ik kijk haar aan. Ik had echt geen zin om die afschuwelijke kleren aan te trekken. Maar ik had eigenlijk geen keus. 'Nou, vooruit dan. Ik heet Liam trouwens voor als je me naam nog een keer probeert te zeggen.' Ik hoopte dat ze haar naam daardoor ook zou zeggen. 'Oke Liam. Schiet op.' Ze draait zich om en loopt weg. Ik kijk naar de kleren en trek ze aan.

Een tijdje later sta ik naast mijn paard met de kleren aan. Ik voel me echt afschuwelijk hierin. 'Mooi hoor, staat je goed.' Ik draai me om en zie haar weer staan. Waarom hoor ik haar toch nooit aankomen? 'Hou op. Trouwens, volgens mij heb je iets over het hoofd gezien. De wachters herkennen mijn paard echt wel dus zullen ze waarschijnlijk denken dat ik er ook op zit.' Ik kijk haar een beetje boos aan. Zij integendeel heeft een grote glimlach op haar gezicht. 'Ik had eerlijk gezegd niet verwacht dat je daar aan zou denken. Maar we zullen van paarden moeten wisselen, geen zorgen later ruilen we weer om.' Ze kijkt me best trots aan. Ik moest toegeven dat ze een best goed plan heeft, maar dat ga ik nooit hardop zeggen. 'En waar moeten we dan omruilen als er allemaal wachters achter ons aan zitten?' 'Als je het kasteel uit bent rij dan over de brug naar het dorpje Wensley en verstop je achter een van de huizen in een wat donkerder steegje. Daar wacht je tot de soldaten je voorbij zijn, rijd dan door naar het bos aan je rechterhand en zoek daar de open plek. Daar wacht je op mij en kunnen we omwisselen van paard. Weet je waar de open plek is?' Ja dat weet ik nog wel. Dat was de open plek waar ik altijd oefende. 'Ja die ken ik.' Zeg ik. 'Waar is jouw paard?' Vraag ik, ze kijkt me aan met een grote glimlach. Opeens fluit ze heel hard op haar vingers. Het doet pijn aan mijn oren. Er komt een pony aangelopen en gaat naast haar staan. Ik moet lachen. 'Dus dat is jouw paardje? Als ik daar op moet rijden halen die wachters me zo in.' Ze kijkt me boos aan. 'Je merkt het verschil tussen jouw paard en de mijne zo wel.' Zegt ze. 'Ja dat zal ik wel merken ja.' Niet dat ik het verschil meteen zou merken want ik heb al een jaar niet meer op mijn paard gereden. Ze loopt naar mijn paard toe en pakt de teugels. 'Kom je nog?' Ik loop naar het kleine paardje toe en loop achter het meisje aan. We stijgen beiden op wat voor mij heel gemakkelijk verloopt. 'Rijd zo hard je kunt. We zien elkaar zo.' Ik knik en vraag me af hoe snel dit paardje kan. Dat zien we zo denk ik en geef het dier de sporen. Zo hard ik kan rijd ik over het binnenplein, op weg naar vrijheid. Weg van het kasteel, en van vader...

De eerste JagerWhere stories live. Discover now