22. Vergrootglas op het hart

782 54 63
                                    

Het gesnik was oorverdovend. Af en toe verviel het in een zachtjes huilen, gecombineerd met jammerende woorden stil als een fluistering. Een stuk touw bungelde aan een stang over het plafond en gaf uit op een strop. Het was donker in de kamer, maar zelfs van ver zag ik de zoute tranen die over haar wangen biggelden. Zij zag mij niet.

'Rachel,' riep ik onwillekeurig uit, maar mijn stem klonk gesmoord.

Ze keek in een fractie van een seconde op, zoals een haas die de jager opmerkt achter de bosjes. Haar ogen keken schichtig, omlijst door dikke rode wallen. Ze snakte hoorbaar naar adem, slokte de bedompte lucht in grote teugen naar binnen. Ze slaakte een oerkreet. Haar stem was echter even krachteloos als een bries op een windstille dag.

Ze wees met slappe arm naar de deur. 'Ga weg.'

Ik schudde mijn hoofd en zette daarentegen een stap extra naar binnen, mijn hart kloppend in mijn keel. Nee, ik kon haar hier niet zomaar aan haar lot overlaten. Niet met het uitzicht van een touw in een donker kamertje en een meisje van zestien, klaar om domme dingen te doen. Het was mijn morele plicht om haar te helpen. Ook al ging het om hetzelfde meisje dat mij altijd had uitgekafferd.

'Nee, ik blijf hier.'

'Ga weg!' herhaalde Rachel, ditmaal luider. Ze schopte om zich heen. 'Ga weg!'

Ik bleef onbewogen staan. Natuurlijk ging ik niet weg. Ik ging niet weg totdat ze met mij meeging, weg uit dit donkere plekje en de eenzaamheid. Ik zou net zo lang blijven staan tot ze toegaf.

'Femke, je hebt hier niets te zoeken. Het zijn je zaken niet. Ga weg, voor ik je iets aandoe. Ga weg, alsjeblieft.'

Rachel keek me recht aan, zonder in mijn ogen te kijken. Haar stem was zwak, klonk bijna smekend. Dit was niet de Rachel die ik kende van de vorige dagen. De Rachel die ik kende, leek altijd zeker van zichelf. Wist altijd wat ze wilde. Liet nooit of te nimmer met zich sollen.

Ik ademde diep in en uit. 'Ik ga niet weg, Rachel. Niet zolang jij hier alleen bent.'

Ik probeerde kordaat te klinken, maar ik kon niet verbergen dat ook mijn stem zo onvast was als de wortels van een bonsaiboompje. Er rustte ineens een grote verantwoordelijkheid op mij. Nog nooit was ik zover gekomen dat ik iemand koste wat het kost moest overtuigen van het leven, terwijl ik voor mezelf nog niet eens wist hoeveel het nog waard was.

Daarop prevelde Rachel iets wat ik niet kon verstaan. Ze rolde zich nog meer op in een bolletje en wendde haar gezicht vastbesloten van me af. Dat gaf me de tijd om wat dichter naar haar toe te gaan; geruisloze stappen gingen door het kamertje, dat nauwelijks vier op vier meter was. Rachel gaf geen reactie. Ze bleef in haar bolletje zitten.

Ik ging langzaam naast haar zitten, zoals ik dat had gedaan eerder die dag. Nu zou ik haar echter niet laten ontsnappen. Onze beider ruggen leunden tegen de harde muur achter ons. De vloer onder ons was ijskoud.

Het akelige beeld van het touw met de strop eromheen bleef in mijn zicht verzand. Hoe het daar bungelde, in de kille stilte. Het idee dat het een jonge ziel zou verstikken rond haar hals. Er ging een huivering door me heen.

'Vanwaar komt dat touw?' vroeg ik met fluisterstem.

Er kwam geen reactie. Rachel gaf geen blijk van mijn vraag gehoord te hebben, al was ik er zeker van dat ze elk woord had verstaan. Ze bleef strak opgerold. Haar rug halvelings van me weggedraaid. Haar zwarte haren voor haar gezicht. Haar leven uiterst onzeker.

Ik besloot te zwijgen. Ik wist niet wat ik anders moest doen. Moest ik haar vastpakken? Moest ik haar troostende woorden toefluisteren? Moest ik haar zeggen dat het allemaal wel goed zou komen? Alles leek volstrekt nutteloos. Waarschijnlijk zou ik het zelfs alleen maar erger maken.

MaanvluchtWhere stories live. Discover now