12. Ommekeer

1.3K 105 88
                                    

Zo stil mogelijk probeerde ik de deur van kamer 46P achter me te sluiten, waarna ik met geruisloze stappen naar binnen slofte. Niet dat er ook maar iemand al lag te slapen, maar ik wilde gewoon niemand storen met waar die ook mee bezig was. Daarenboven wilde ik ook vooral niet dat zij míj stoorden. Op dat moment had ik echt geen behoefte aan andere mensen, met hun vervelende vragen en hun irritante opdringerigheid.

Natuurlijk was dat exact wat er gebeurde.

'Femke!' riep Masani, terwijl hij met zijn atletische lichaam op me af kwam gestevend. 'Hoe was het? Ging het goed? Wat heb je moeten doen? Heb je de Jury van de Hoge Raad gezien? Stelden ze veel lastige vragen?'

Hoewel Masani de enige was in deze kamer voor wie ik nog een beetje sympathie koesterde, ergerde hij me mateloos met zijn geratel. Had die jongen dan ook nooit door wanneer hij moest stoppen? Ik vroeg me af of hij wel iets kende als vermoeidheid.

'Je zal het straks zelf wel allemaal ontdekken,' antwoordde ik kortaf. Ik draaide me van hem weg om naar mijn bed te sjokken, maar meteen voelde ik een stevige hand op mijn schouder.

'Kom op, Femke.' Zijn stem klonk plots een stuk zwaarmoediger. Blijkbaar stond er dus wel een maat op zijn onvermoeibare vrolijkheid. Hij keek me smekend aan met zijn roestbruine ogen. Het viel me nu pas op dat hij een aanzienlijke spleet had tussen zijn bovenste snijtanden. 'Mag ik niet gewoon nieuwsgierig zijn? Je bent tenslotte mijn kamergenoot, dus in mijn leefwereld ook mijn vriendin. Bovendien wil ik me ook wel een beetje kunnen voorbereiden op wat me te wachten staat. Dat gun je me toch wel?'

Ik moet toegeven dat hij er best aandoenlijk uitzag, Masani. Ook al kende ik hem nauwelijks een dag en kon hij me best irriteren, had ik er moeite mee om onvriendelijk te zijn tegen hem. 'Oké. Het ging wel... Goed?' zei ik dan maar, op mijn geheel overtuigende wijze. 'Ik had er eerlijk gezegd meer van verwacht. Het was voorbij voor ik het besefte.'

'Ik had niet anders verwacht.' Het was Fransesca, die zich vanop haar bed plots mengde in het gesprek. Ze draaide een lok van haar donkere haren rond haar vinger terwijl ze sprak. 'Ik zei het toch: die kennismakingsronde is enkel en alleen een vleeskeuring. Je persoonlijkheid kan die hoge piefen helemaal niet schelen. Het oog wil ook wat op de maan.'

Ik plofte neer op mijn bed. 'In dat geval maak ik geen schijn van kans,' mompelde ik bijna onverstaanbaar, maar blijkbaar wel verstaanbaar genoeg voor Fransesca om het te horen.

'Hé, zo lelijk ben je niet, hoor.' Ze zei het op fluistertoon en zonder me aan te kijken, alsof ze zich schaamde voor het compliment dat ze net gaf. Toch bezorgde het me een warm gevoel van binnen dat deze woorden uit de mond kwamen van een ravissante schoonheid als Fransesca, die niet echt zomaar met complimentjes leek te strooien.

Ik glimlachte flauw. 'Bedankt, denk ik.'

'Natuurlijk, je neus mocht wat verfijnder en je haren missen glans en je bent wat aan de bleke kant-' even leek het alsof haar opsomming eeuwig bleef duren '-maar niemand is natuurlijk perfect.'

Daar besloot ik niet op te reageren. In de plaats daarvan wierp ik mijn -vreselijk knellende- schoenen van mijn voeten en liet ik mijn vermoeide hoofd op mijn kussen vallen. Ik was afgepeigerd na deze lange dag en de moed zonk in mijn schoenen toen ik me realiseerde dat dit nog maar de eerste was.

Iedereen om me heen was duidelijk gespannen. Ik was het zelf al bijna vergeten, maar zij moesten natuurlijk nog steeds hun kennismakingsronde voltooien. Ze gingen elk duidelijk heel anders om met die spanning.

Fransesca zat in kleermakerszit op haar bed, haar handen in elkaar gevouwen op haar schoot en haar ogen gesloten; een typische gebedshouding in het Credisme. Toen bemerkte ik dat ze een klavervormig hangertje rond haar hals droeg, het alombekende symbool van de Credisten. Ze prevelde enkele woorden die ik vaag kon begrijpen; ik had mijn moeder deze gebeden ook al zo vaak horen opzeggen. Zelf vond ik het ik een tikkeltje ridicuul en naïef. Als God echt bestond, waarom leefden we dan in zulke slechte omstandigheden? Stel dat hij wel bestond, waarom zou je dan iemand aanbidden die ons aan lot overliet? Ik begreep het niet.

MaanvluchtWhere stories live. Discover now