Hoofdstuk 7

26 4 0
                                    

Bij Ebbenzwartje

De volgende ochtend namen Toffeltje, Dikkie, Snottel, Snuffel, Kukeltje en Puffel uitgebreid afscheid van Ebbenzwartje voor ze naar hun werk gingen. Wie telt, merkt dat er maar zes dwergen in het rijtje staan. Boosje vond het allemaal maar onzin.

Toffeltje zei: "Wel oppassen, hè? Straks doet jouw stiefmoeder hetzelfde als de stiefmoeder van Sneeuwwitje."

"We moeten gaan," zei Boosje.

Ebbenzwartje zei: "Ja, ik zal oppassen."

"Komen jullie nog?" vroeg Boosje.

"Dat zei Sneeuwwitje ook tegen onze neefjes, hoor," zei Snottel en hij haalde zijn neus op. Ebbenzwartje trok een gezicht. Bah, smerig.

"Hier, snuit je neus maar in dit zakdoekje," zei ze. Snottel snoot luidruchtig zijn neus, maar Boosje kwam wel over dat lawaai heen.

"Hallo?! Horen jullie me?" riep Boosje.

"Ik ga het wel echt oppassen," zei Ebbenzwartje.

"KOPPEN DICHT!!" Boosje schoot uit zijn vel. "OPSCHIETEN! WEGWEZEN, IEDEREEN DIE GEEN EBBENZWARTJE HEET!!"

"We geven ons al over," mompelde Dikkie.

"Dag, jongens," zei Ebbenzwartje.

"Wij," zei Boosje, een wenkbrauw optrekkend, "zijn dwergen, géén jongens."

"Sorry hoor. Dan zeg ik wel: dag dwergies," grijnsde Ebbenzwartje. "Is dat beter dan 'dag jongens'?"

Hoe Boosje reageerde is niet voor herhaling vatbaar.

Ebbenzwartje zwaaide de stoet dwergen uit, die geleid werd door een stampvoetende Boosje. "Dag dwergies!" riep ze er nog even achterna. Langzamerhand verdween de stoet uit haar beeld, op weg naar de mijn. Ze zuchtte en pakte de bezem.

Terwijl ze bij de ramen veegde, kwam haar postduif er weer aanvliegen. Brieven, dacht ze en ze liet het bezemen maar voor wat het was, dumpte de bezem ergens in een hoek en ontving de postduif. Ze pakte één van de twee enveloppen die hij bij zich had. De brief die ze als eerste las was van Rozenroodje. Ze wist nog steeds niet meer dan dat ze bij gekke, kleine mormeltjes terecht was gekomen, géén dwergen, die hun tuin hoog in het vaandel droegen. Ze mocht er blijven omdat ze had laten zien dat ze wel iets bakte van in de tuin werken. Nadat ze de brief van Rozenroodje had gelezen, legde Ebbenzwartje die aan de kant. Later zou ze wel een brief terugschrijven, eerst wilde ze de brief van Sneeuwwitje lezen.

Beste Ebbenzwartje,

Gaat het goed met je? Is het gezellig bij de dwergen?

Om antwoord te geven op je vraag, ik ben vrijwillig gaan schoonmaken. Ik kwam in het huisje aan toen er niemand thuis was, dus toen liet ik mezelf maar binnen. Ik zag dat het er verschrikkelijk vuil was en je weet dat ik vind dat dingen gewoon mooi moeten zijn, netjes, schoon. De grote reden waarom ik soms, nou ja, vaak, een beetje perfectionistisch ben.

Toen de dwergen thuiskwamen, schrokken ze zich kapot. Hun huisje was waarschijnlijk nog nooit zo schoon geweest. Of, aan het stof te zien, in ieder geval de laatste vijf jaar niet meer. Maar ze wenden vrij snel aan een schoon huis en mijn aanwijzigheid. Behalve Grumpie misschien, hij loopt nog een beetje over mij te mokken. Maar ik ben dus niet gedwongen om te gaan schoonmaken. Ik denk dat je dat antwoord wel ergens had verwacht.

Tot schrijfs,

Sneeuwwitje.

Fijn, ze was dus helemaal uit zichzelf gaan schoonmaken en heeft mij zo dus ook tot schoonmaken veroordeeld, dacht Ebbenzwartje. Geweldig. Mijn antwoord aan Sneeuwwitje gaat zo verschrikkelijk aardig zijn. Ik ga eerst maar wat woede afblazen op de saxofoon voor ik begin aan de brief terug, besloot Ebbenzwartje.

Terwijl Ebbenzwartje op de saxofoon speelde, werd er een keer op de deur geklopt. En nog een keer. Ze hoorde het niet. Ze was te druk bezig met haar stuk op een mooie manier beëindigen. Pas na de laatste noot realiseerde ze zich dat er op de deur werd geklopt. Ze haastte zich naar de deur en deed hem open. En daar stond haar stiefmoeder voor de deur, met een ceintuur in haar handen, versierd met robijnen. Ebbenzwartje stond met haar mond vol tanden. Haar stiefmoeder had haar teruggevonden.

"Hallo, Ebbenzwartje," zei haar stiefmoeder, een beetje ongemakkelijk grimassend. "Ik heb je uiteindelijk toch teruggevonden."

"Hallo," zei het meisje afstandelijk terug.

"Ik wilde je deze ceintuur graag geven. De stenen passen bij je lievelingsjurk, dat heb ik speciaal zo uitgezocht."

"Oké."

"Ik heb er nog meer, voor bij een paar van je andere jurken, maar die liggen thuis."

"Fijn."

"Ben je er blij mee, Ebbenzwartje?" vroeg haar stiefmoeder. "Kom je mee naar huis?"


"Nee," zei het meisje.

Haar stiefmoeder keek haar stiefdochter aan. "Waarom?"


Er werd geen antwoord gegeven. Ze keken elkaar alleen maar aan.

De stiefmoeder sloeg als eerste haar ogen neer. "Ik laat de ceintuur hier achter. Ik merk het wel als je je bedenkt." 


Ze legde de ceintuur op de grond neer, draaide zich om en liep weg. Haar stiefdochter liet ze verbijsterd achter. Ook op haar werd een moordpoging gedaan, realiseerde Ebbenzwartje zich. Ook op haar. Ze pakte de ceintuur op en liep ermee naar binnen. Ze pakte een trapje en legde de riem op de houten kast, waar ze er net niet bij kon, zodat ze niet in de verleiding zou komen. Ze liep snel naar de tafel en maakte een begin aan de brieven voor Rozenroodje en Sneeuwwitje.

De 3 nichtjes en de 21 mormeltjesWhere stories live. Discover now