Hoofdstuk 1

62 5 2
                                    

Bij Rozenroodje

Doodmoe stapte Rozenroodje door het naaldbos. Er kwam nauwelijks licht door het dichte bladerdak heen. Het weinige licht reflecteerde in de plassen die her en der verspreid lagen. Het had net geregend. Rozenroodjes volgende stap was in de modder. "Argh," kreunde ze. Ze voelde hoe het vocht door de buitenkant van haar laars heen sijpelde. Het water maakte haar sok nat. Blèh, dacht het meisje. Het werd tijd voor een pauze, besloot ze. Tien meter verderop zag ze een boomstam op een klein heuveltje. Het gras er omheen leek relatief droog. Rozenroodje keek om zich heen. Het heuveltje was verreweg de beste pauzeplek die ze zag. Ze liep er naartoe en ging op de boomstam zitten. Ze nam een slok uit haar fles water. Gelukkig had ze veel water mee. Zonder had ze deze dag absoluut niet volgehouden. Ze vroeg zich af of ze ooit zoveel op één dag had gelopen.

Rozenroodje wierp even een blik in haar rode rugtas om zich ervan te verzekeren dat ze haar voorraad water niet te snel opmaakte. Ze was gerustgesteld toen ze er water voor nog zeker twee dagen in de tas zag zitten. Rozenroodje had haar tas al ruim van te voren ingepakt. Ze had al een tijdje geweten dat ze misschien net zoals haar nichtje Sneeuwwitje zou moeten vluchten. Die ochtend was dat uiteindelijk gebeurd.

Ze was druk bezig geweest met haar witte anjers water te geven. Witte anjers waren Rozenroodjes lievelingsbloemen, niet rozen, zoals te verwachten valt. Ze vond de symboliek van de bloem mooi. Een witte anjer staat voor toewijding en waardigheid. In Nederland is de bloem ook het symbool van de veteranendag en in de Turkse cultuur staat de anjer voor geluk. Het was goed op haar leven toepasbaar, vond Rozenroodje. Zij was degene die waardig was voor de kroon, als kroonprinses, niet haar stiefmoeder, die voor de macht met haar vader getrouwd was. Zij zou een veteraan zijn, zij zou haar stiefmoeder overleven, wat ze ook zou proberen om met haar stiefdochter af te rekenen. Zij zou later koningin worden, niet haar oudste stiefzus. Dat zou haar lukken. Dat geluk zou zij hebben.

Terwijl ze haar planten aan het verzorgen was, had Rozenroodjes stiefmoeder haar bij zich geroepen. Er had een man naast haar stiefmoeder gestaan. De man droeg een bruine jas, een boog hing over zijn schouder en er zat een mes in zijn riem. Een jager. Ze stond even kalm voor haar stiefmoeder als altijd, maar haar houding weerspiegelde haar binnenste niet. Ze voelde een storm van paniek in haar maag opkomen. Rozenroodje wist dat als ze die niet wist te bedwingen, de storm weldra haar hersenen zou bereiken. Als dat gebeurde, zou ze niet meer helder kunnen handelen. Denkbeeldig plaatste ze een bakstenen muur boven de storm, iets boven haar hart. De storm moest en zou haar hersenen niet bereiken.

Ze wist dat, zodra ze met de jager meeging en het paleis verliet, ze voorlopig niet meer thuis zou komen. De jager was niet ingehuurd om vrolijk met haar te gaan wandelen, maar om haar te vermoorden wanneer ze niet oplette, zodat haar stiefmoeder en haar familie de onbetwiste koninklijke familie zouden worden. Sneeuwwitje had haar gelukkig gewaarschuwd voor de jager. Als het haar zou lukken om te vluchten, was het belangrijk dat ze genoeg eten en drinken meenam. En een slaapzak, voor 's nachts.

"Mag ik een tas meenemen?" vroeg ze aan haar stiefmoeder.

Rozenroodje kon aan haar ogen zien dat ze het een vreemd verzoek vond, maar het niet aandurfde om te weigeren, omdat dat misschien argwaan zou opwekken. Haar stiefmoeder knikte. 

Nadat ze haar tas had gepakt, was Rozenroodje rustig met de jager richting het bos gelopen. Ze probeerde rustig met hem te praten, met de man die haar binnenkort misschien wel zou vermoorden. De jager was atletisch gebouwd. Wat als hij haar inhaalde, vroeg ze zich af. Maar het was te laat om nog terug te gaan.

Bij de rand van het bos was Rozenroodje weg gesprint, weg van de jager, weg van het scherpe, nog niet bebloede mes. De jager was verrast. Toen hij achter Rozenroodje aanging had het meisje al een grote voorsprong.

Rozenroodje zag de jager achter haar aan komen. Het zonlicht weerspiegelde op het mes aan zijn riem. In blinde paniek zette ze nog meer kracht in haar sprint. Ze bukte om ter nauwer nood een tak te ontwijken. Ze sprong over een boomstronk heen. De jager bleef maar volgen.

Hij heeft natuurlijk een veel betere conditie, dacht Rozenroodje. De jager was haar al tot tien meter afstand genaderd. Rozenroodje hield haar armen voor haar gezicht om de takken die op haar ooghoogte waren weg te slaan. De takken schuurden haar armen. Kleine bloeddruppeltjes verschenen. Inwendig vervloekte ze de takken.

De takken werden haar redding. Ze sloegen terug, recht in het gezicht van de verbaasde jager. Eén kleine bloeddruppel gleed van het gezicht van de jager en viel van zijn kin af. Het druppeltje landde op het mes van de jager. Het mes was niet langer meer onbebloed.

De jager struikelde en viel op de grond. Rozenroodje spurtte weg. Ze begreep dat dit haar kans was. Ze maakte allerlei vreemde, onregelmatige bochten in haar tocht, zodat de jager haar spoor kwijt zou raken. Dit bleef ze nog lange tijd doen, nog lang nadat de jager aan de horizon was verdwenen.

Door die bochten was ze nu wel mooi kwijt waar ze was, dacht Rozenroodje. Ze vouwde haar kaart uit en spreidde hem uit over de boomstam. Ze kon geen enkel herkenningspunt op de kaart vinden. Daarvoor stonden er niet genoeg details op de kaart. Niemand had ooit zin gehad om het bos goed te verkennen en er een uitgebreide kaart van te maken. Ze was hopeloos verdwaald. Ze dwaalde nu al een paar uur in het bos rond.

De 3 nichtjes en de 21 mormeltjesWhere stories live. Discover now