Hoofdstuk 14

11 2 0
                                    

                 

De lichtgevende trap eindigt opnieuw in een bronzen poort met afbeeldingen.  Michaels afbeelding begin ik nu overal te herkennen en de figuurtjes beelden een verhaal uit.  Het verhaal zegt me voorlopig nog vrij weinig en ik heb weinig zin om er mijn hoofd over te breken aangezien ik nu voor De Rechters moet verschijnen.

Asra houdt me tegen net voor we de poort willen openen.  Ze houdt mijn arm vast en uit de toon van haar stem kan ik opmaken dat ze nog steeds kregelig is van onze laatste discussie. 

"Doe niets ...," ze lijkt even te zoeken naar haar woorden, "mensachtig!"

Ik vind het geen goed advies, maar houd wijselijk mijn mond en ik knik.  Ik haal een laatste keer diep adem en Asra duwt de deur groot open.


De grootste verrassing is dat niets maar dan ook niets me doet denken aan een rechtzaal.  We wandelen een enorme zaal binnen die meer wegheeft van een middeleeuws decor waar een koning zijn onderdanen ontvangt.  Het gehemelte staat tientallen meters boven de grond en ik zie in de hoge muren vensters in allerlei kleuren, die allerlei figuren uitbeelden.  Mijn mond valt van verbazing open en we wandelen verder door de zaal.  Het enige geluid dat te horen valt zijn de stappen van Asra die haar hakken laat klakken op de stenen vloer. 

Enkele meters voor het einde van de zaal zie ik dat er enkele kleine trappen zijn die leiden naar een soort altaar in de vorm van een rechthoeken stenen tafel. 

Achter die tafel staan zes stoelen, die uit dezelfde steen gehouwen zijn dan de tafel.  Ik zie een grote, rijzige gestalte die de wacht houdt voor de trappen van het altaar/tafel. 

Zijn ogen zijn zoals die van Asra maar dan zilverachtig grijs in de plaats van hoogrood en hij heeft vleugels in dezelfde kleur dan zijn ogen.  Zijn haar is weggeschoren en hij heeft een rechte kaaklijn, wat zijn uiterlijk iets dierlijks geeft.  Hij spreekt Asra aan in dezelfde taal die ik hoorde in het visioen dat ik heb gehad net voor ik de balzaal betrad.

Asra kijkt hem uitdagend aan en antwoordt in gewone taal.

"Doe niet zo onnozel, Idriel.  Hij verstaat geen Anglicaans.."

Ik begrijp de grap in de verste verte niet maar blijkbaar moet het een dijenkletser van formaat zijn geweest in het hiernamaals want Idriel lachtte al zijn perfecte, hagelwitte tanden bloot.

"Zo zo zo ... de nieuweling die geen Anglicaans spreekt.  Mens zeker?"  Hij spuwt het woord als het ware uit en keurt me geen blik meer waardig.

"Heb je het papier van Abraham bij je," vraagt hij onbeleefd.

Asra werpt hem het document toe en hij bestudeert het alsof hij een examen moet verbeteren.  Ik heb nu al een gloedhekel aan dit exemplaar. 

Idriel heft het hoofd op en kijkt me aan met een gemene grijns op zijn gelaat.

"Zo zo zo...," begint hij mierzoet, "je weet toch wat Abraham als raad heeft gegeven voor jouw geval?"

Ik weiger pertinent aan dit omhooggevallen exemplaar toe te geven en ineens voel ik hoe in mijn binnenste de gloed zich verspreid en langzaamaan bezit begint te nemen van mijn ogen.  Ik ben bang dat de hitte zich weer zal transformeren in energiestoten en ik probeer enkele keren in mijn ogen te wrijven.

Idriel kijkt me woedend aan en wil met zijn hand mijn nek vastnemen. 
"Kijk me aan als ik tegen je spreek, jij vuil stuk ongedier..."

De hitte verplaatst zich naar mijn hand die de zijne in de vlucht tegenhoudt en hem langzaam naar beneden duwt.  Dit tot grote ontsteltenis van Idriel.

"Wat voor de ..."


De stem die nu weerklinkt is nog tientallen keren machtiger en krachtiger dan Asra op haar luidst en ik moet mijn oren dichtduwen.  Door het jewelste van lawaai wordt de hitte teruggedreven en laat ik de arm van Idriel los.

"IK ZAL NIET TOESTAAN DAT DE NAAM VAN DE GEVALLENE GEBRUIKT WORDT IN DIT HEILIGDOM.  BEGREPEN, IDRIEL??"

Hoe stoer en hoe gemeen Idriel zich voordeed, zo veel te kruiperiger komt hij nu over.  Hij werpt zich op zijn knieën en begint te jammeren in het Anglicaans.

Een andere stem moeit zich en reageert spottend : "Belachelijke onderkruiper... overhandig ons het document en begeef je als de bliksem weer naar je post van deurbewaker."

Idriel komt overeind, keurt me geen blik meer waardig en draaft als een mak lammetje tot aan de tafel waar hij de brief voorlegt aan twee figuren die ik lijk te herkennen uit een van de flarden die ik gezien heb.  De persoon die luid sprak, heeft een bruine huidskleur, dezelfde zilveren ogen als Idriel maar 2 paar vergulden vleugels, die hij in de lengte spant als Idriel tot voor hem staat.  Hij is hoekig gebouwd en ik zie hoe zijn arm spieren groter zijn dan mijn romp. 

"Uriel..." begint Idriel.

Daarop moeit de tweede persoon zich.  Hij heeft een Aziatisch uiterlijk en beschikt eveneens over vergulden vleugels en de zilveren ogen van Uriel.  Hij is een stuk groter, maar eveneens een stuk slanker dan Uriel.

"heeft geen tijd om naar jouw onzin te luisteren, Idriel en je mag van geluk spreken dat noch Michael, Raphael of Gabriel hier zijn of je werd ter plekke Vernietigd.  En nu wegwezen..."

Hij knipt met zijn vingers en waar zonet Idriel had gestaan, zijn er nu enkel rookpluimen te zien. 

Uriel kijkt de persoon minzaam toe en produceert een scheef glimlachje.

"Waar heb je hem naartoe gestuurd, Nathaniel?"

Nathaniel lacht zijn oogjes tot spleetjes en lacht luid: "waar het heel warm is en naar sulfer ruikt.  Hij zal normaal gezien over enkele  weken wel terug zijn."





Beiden nemen plaats achter de tafel en kijken mij nu met hernieuwde interesse aan.

Uriel neemt het woord.

"Asrael, blij te zien dat je nog steeds onder de levenden bent.  Dat is hoe lang geleden?"

Ik verschiet bij het horen van de naam Asrael en nog harder als ik hoor hoe Asra met verbeten stem terug antwoordt: "Duidelijk niet lang genoeg als jij mij nog kent."

Nathaniel schiet zijn kompaan te hulp.

"Komaan Asrael, hoe zouden we jouw zwartgevederde charme vergeten?"

Asra buigt het hoofd en ik piep snel even naar haar gezicht.  Vergis ik me of is zij aan het blozen?

Uriel neemt het papier en leest.  Hij geeft het aan Nathaniel en zegt:

"Genoeg gelachen, over tot de orde van de dag.  Jonathan, kom voor ons staan."

Vreemd genoeg bibberen mijn knieën zelfs geen beetje wanneer ik het trapje oploop en stil blijf staan voor beide engelen die me nu gaan beoordelen.

De Volle LeegteWhere stories live. Discover now