Hoofdstuk 4

41 6 8
                                    

Ik knipper met mijn ogen en staar naar de hemel. De zon schijnt verbazend hard en het lijkt alsof ik ze nog nooit zo geel heb gezien. Ik strek mijn benen en ga rechtop zitten.
Mijn rug doet geen pijn en ik meen toch te herinneren dat de auto die me aangereden heeft me toch enkele meters verder heeft gekeild.  Ik kijk naar mijn handpalmen en vind dat ze er verdacht proper uitzien na mijn spectaculaire valpartij. Ik beweeg mijn voeten, mijn benen en alles lijkt normaal te werken.
Ik glimlach en kijk rond me heen.

Rondom me staan verschillende voertuigen waaronder een brandweer wagen, een politiewagen en een ambulance.
Dan zie ik dat de straat afgezet is met een geel lint waarachter een heleboel mensen staan.

Links van me hoor ik een verpleegster in een rare taal vanalles roepen naar een van haar collega's en ik zie een politie agent die staat te praten met Laura, wiens ogen bloedrood zijn van het huilen.
"Hey Laura!" roep ik, "alles in orde hoor!"

Ik wuif met mijn hand maar het lijkt erop alsof ze me niet gehoord heeft. Ik steek mijn arm in de lucht en zwaai er enkele keren mee maar Laura heeft enkel aandacht voor de agent, die minutieus alles noteert wat ze te zeggen heeft.

De verpleegster die eerder in een rare taal aan het roepen was, gaat heel voorzichtig en met een droef gezicht naar de agent en Laura.
Ik hoor niet wat ze zegt maar wat ze zegt doet de agent zijn ogen neerslaan en Laura begint hardop te huilen.
Haar schouders schokken en ze slaat haar handen voor haar gezicht terwijl de agent voorzichtig zijn pen in zijn achterzak steekt tesamen met zijn notitieboekje en hij zijn arm om haar schouders legt en haar voorzichtig begeleidt naar mijn rechterkant.

Ik voel me bijzonder genoeg niet aangeslagen maar ik begrijp de houding van Laura niet. Mijn ogen volgen haar en de agent en ik zie hoe hij haar naar haar ouders begeleidt die aan het lint aan de andere kant van de straat wachten.

Naast Laura's ouders staan verschillende mensen van mijn school, waaronder Dupont die op zijn onderlip aan het bijten is. Ik speur de rest van de menigte af naar Rav & Guy maar kan ze niet vinden en op dat moment verschiet ik me een ongeluk want ik hoor een stem net achter me zeggen:
"Zou je niet opstaan?"

De stem komt me bekend voor, maar ik kan hem niet thuiswijzen en ik draai mijn hoofd. Achter me staat er een bijzonder raar figuur.
Ik heb in het Keulen horen donderen, zoals ze zeggen want ik lig eigenlijk nogal vrij idioot te staren, wat niet erg in goede aarde lijkt te vallen.

Voor me staat er een jonge vrouw gekleed in een kort blauw rokje zoals een school outfit in de vorige eeuw. Ze draagt leren combat boots versierd met geel en rode strikken die doen denken aan twee slangen die kronkelend zich een weg banen naar haar kuiten en halverwege haar onderbeen ophouden.  Haar zwarte t-shirt zit verscholen achter een wit jasje dat haar lichaam zeer nauw omsluit en openhangt tot boven haar smalle boezem.

Ze heeft een langwerpig, fijn gezicht met een puntvormige kin.  Ze heeft net hamsterkaken, zo'n kleine bolletjes en een klein wipvormig neusje.  Haar lange zwarte haar lijkt samen te zijn gehouden door een geel rood lint, dat in schril contrast staat met haar ivoorwitte huid. 

Op het moment dat ik haar blik vang met mijn ogen, krabbel ik naar achter.  Deze jongedame heeft geen oogwit, geen pupil, geen iris, alles is karmijnrood en ik heb dus geen idee of ze naar mij kijkt of naar de mensen rondom mij.

"Ik vroeg je of je niet wilde opstaan?"

en ze steekt haar hand uit naar mij. 
Waar nagels horen te zitten zie ik vlijmscherpe klauwen en ik begin me heel erg ongemakkelijk te voelen. 

"Een droom," zeg ik hardop tegen mezelf, "gewoon een droom.  Wel een wat rare droom,...."

"Jij moet het weten, kerel." 

Ze trekt haar hand terug en draait zich ostentatief om.  Waar ik haar voorkant nog enigsinds normaal vind als je niet kijkt naar de robijnen in plaats van ogen en klauwen in plaats van nagels, val ik volledig in de verbazing als ik haar achterkant zie. 

Haar witte jasje is halverwege opengereten en er steken 2 paar zwarte vleugels, die volledig verschuild gaan achter haar silhouet.  De vleugels bewegen niet maar de witte, gladde staart kronkelt als een slang op en neer voor haar vleugels. 

"Wie...," stamel ik, "wat, hoe, ..."  Ik slik moeizaam.

"Wat ben jij?"

De jongedame draait zich terug om en komt op me afgestapt. 

"Dat is een nogal vrij directe en vooral onbeleefde vraag.  Hoor jij je niet eerst voor te stellen en te vragen wie ik ben alvorens je me tracht te labellen?"

"Je stem komt me bekend voor... Het is alsof ik je al eerder heb gehoord.."
zeg ik wijfelend en totaal negerend wat ze zonet heeft gezegd.

"Dat mag ik graag geloven..."

"... ik zag hem echt niet afkomen, hij kwam uit een zijstraat en draaide naar links... ik kon... ik kon... ik kon hem echt niet meer ontwijken.... ik bedoel.... ik ..."
Het gejammer komt rechts van me en komt uit de pekzwarte auto die me enkele minuten geleden aangereden heeft.

"Dus U reed hoeveel?"

"70 km per uur, zoals aangegeven staat op het verkeerdsbord....  Is hij ... is hij... Leeft hij nog?"

De agent stopt met aantekeningen maken, steekt zijn pen met notitieboekje in zijn achterzak en kijkt de man kil aan.

"Neen mijnheer, hij is ter plekke overleden...."

De Volle LeegteWhere stories live. Discover now