proloog

44 7 1
                                    

Slaperig wrijf ik de slaap uit mijn ogen. Hè, wat is het mistig in de kamer. Ik kijk nog eens goed en mij  hart mist een slag. Nee. Geen mist. Rook. Dikke rook. Dikke grijze rook en waar rook is is...

De rook roert zich en langzaam maar zeker verschijnt er een beeltenis. Een jonge vrouw. Haar ravenzwarte lokken waaien in de rook en ze opent haar mond. Er klinkt een zacht, gekweld gefluister door de kamer. Geen hele zinnen, losse woorden die een ijzige rilling over mijn rug laat lopen.

"Arwen.."

" Wie bent u..?" Mijn stem klinkt angstig en beeft. ik hoest.  

"Het verdriet zelf. De dood. Het eeuwige vuur dat zijn honger stilt met jouw tranen die nog moeten komen" zei de vrouw.

Op dat moment stort een plank van het plafond naar beneden en beginnen de vlammen aan het tapijt te likken. Er is iets met het vuur. Het klopt niet. Want vuur brandt niet...

Omlaag.

Het vuur brandt zich een weg door... 

Door het hele huis. 

Ik ren hoestend naar het raam. Wat is hiér aan de hand. Telkens als een vlammetje zich waagt aan de andere huizen dooft het onmiddellijk.

Foute boel.

Ik gris mijn mobiel van het kastje en ren in mijn ondergoed naar de deur. Verwoed trek ik aan de klink. Vast. Deurklink vast én geen bereik. Een traan vult de hoek van mijn linkeroog. 

Ik ga dood.

Ik ga dood.


Net als ik het wil opgeven. Net als ik gewoon op de vloer wil gaan liggen en mijn ogen sluiten.. Hoor ik een klap op de buitenkant van mijn slaapkamerdeur. Een tweede direct gevolgd door een derde. Tussen de rook verschijnt een brandweerman. Een bijl in zijn ene hand.

Het mondkapje dat hij in zijn andere hand houdt doet hij over mijn gezicht. We banen ons een weg door het brandende huis. De vreemde vlammen verschroeien mijn huid, laten vreemde teksten en tekens op mijn arm verschijnen. Ik herken één woord.

Mortem. Dood in het latijn.

Eindelijk frisse lucht. Mijn longen zuigen zich gretig vol en brengen alle rook weer buiten mijn systeem. Snel wordt ik in een loeiende ambulance gelegd. 

een naald. 

Toen een rustige slaap.

ik word me bewust van de zachte regelmatige piepjes die door de kamer klinken.

ik open mijn ogen en zie alleen maar een helder wit dat pijn doet aan mijn ogen, witte muren, wit plafond...

ziekenhuis. Mijn vader zit met zijn hoofd in zijn handen op een stoel naast me. Ik zeg één woord.

"Mama?"

Mijn stem klinkt vragend. Mijn vader tilt zijn hoofd op en ik zie de tranen over zij wangen glijden.

Hij schudt zijn hoofd.

"ze is er niet meer Arwen"

en de duisternis overmande me.

_

geschreven door Marc en mij, hoe vinden jullie?

even reageren zou leuk zijn

SentencedWhere stories live. Discover now