Gehypnotiseerd liep Jacob naar de stoel, en bleef hij doorlopen, en doorlopen... ja... hij wist het zeker. Het geluid kwam dichterbij, het geluid kwam uit dit meubelstuk. Het zweet gonsde vanaf zijn voorhoofd naar beneden. De stoel leeft.

Zijn gedachten werden onderbroken door Sandy die zijn hand vastpakte.

'Laat het los', zei ze kortaf. 'Kom.'

Jacob knikte. Hij was zichzelf toch gek aan het maken. Daar was geen reden voor, hij moest gewoon even normaal doen. Met een enigszins opgeluchte zucht begon hij te naar de 'gymzaal' te sjokken, alsof hij langzaam aan het hardlopen was. Sandy bleef achter hem, tussen hem en die verdraaide stoel. Zijn persoonlijke barrière.

Inmiddels weer lachend gooide hij de deur van de sportkamer open, en werd hij begroet met het aanzicht van de tafeltennistafel, het oranje balletje en de batjes die er uitnodigend op waren gepositioneerd. Lachend keek Jacob naar achter, zijn hand naar Sandy gebarend. Maar zij...

Was er niet.

Verward staarde Jacob naar de lange hal voor hem. Opeens leek hij veel leger dan daarnet. Veel eenzamer. De hal was toch een rechte lijn? Hoe kan Sandy dan opeens weg zijn? Had ze een andere afslag genomen? Was ze een andere kamer binnengelopen? Dat gevoel van daarnet bekroop hem weer. Het begon bij zijn voeten, en sloop met snelle pootjes over zijn benen, en over zijn buik, en naar zijn hoofd. De geluiden uit de kantine waren niet meer te horen. Dat terwijl hij er nu veel dichter bijstond.

De realisatie kwam langzaam. De lege hal. De stilte. Jacob keek de kamer links van hem weer in. Niemand. Hij keek weer naar rechts. Niemand. Hij was de enige. Was hij de enige? Hoe was het mogelijk dat hij hier als enige nog was? Was hij gek geworden? Of was het echt zo? Was hij de enige persoon in dit hele gebouw?

Met elke seconde die voorbij tikte, en elke seconde dat Jacob op dat punt aan het eind van de gang bleef staan, zonk zijn hart dieper door zijn lichaam. Waarom was alles zo stil... hij had gelijk. Iedereen was weg. Iedereen behalve hij.

Een geluid vanuit de pingpongkamer schrikte hem op uit zijn gedachten. Langzaam draaide hij zijn hoofd naar links. Zijn ogen werden wijder.

De tafel... de tafeltennistafel... hij begon smaller te worden. De linkerkant bleef op zijn positie staan, terwijl de rechterkant langzaam naar links bewoog. De blauwe verf op de bovenkant kreeg langzaam een zwarte kleur. De rechter twee poten verdwenen, en het dak van het complex ging overeind staan, met de scheiding naar Jacob toegericht.

Het was alsof hij een film aan het kijken was. Hij kon het niet geloven. De tafel kreeg armen. De tafel stond rechtop. Pas toen twee vuur en vuurrode ogen zich openden en Jacob recht in zijn ziel aanstaarden, werd hij pas wakker. Hij moest vluchten. Hij moest weg! WEG!

De tafel stormde op hem af, en Jacob dook net op tijd naar achter om de bakstenen, die vanuit de muur zijn kant op geblazen werden toen de tafel door de te smalle deuropening knalde, te ontwijken. Kronkelend en spartelend kwam de pingpongtafel, nee, de demon die nu voor hem stond, weer overeind. Een lang, zwart, skeletachtig wezen stond voor hem, en reikte één van zijn extreem lange armen naar hem toe. Zijn ribbenkast was uitgehold, en het gezicht bestond alleen uit een schedel met twee afgrijselijke ogen erin.

Jacob draaide zich om en keek niet naar achter. Met zware voetstappen achter hem, die bij elke stap de muren om hem heen liet trillen, sprintte hij naar de voordeur. De tranen in zijn ogen hadden geen tijd om naar beneden te rollen, en zijn hart, dat altijd al zwak geweest was, klopte harder dan ooit tevoren, wetende dat het Jacob op dit moment eenvoudigweg niet teleurstellen kon. Maar vlak voordat hij bij de gang van de hoofdgang kwam, werd hij vanaf de zijkant bij zijn middel gegrepen, en een kamer links in geduwd. De seconde dat hij in deze donkere kamer overeind kwam, hoorde hij de deur op slot gaan.

De stilte was er weer. Maar de eenzaamheid niet. Want samen met hem in deze kamer zat nog iemand. Hij voelde het.

Ineens ging met een klikgeluid een klein lichtje aan. Eerst scheen het op Jacobs shirt, daarna op het plafond, en vervolgens recht in het gezicht van de ander persoon. Jacob werd gegroet door twee ijsblauwe ogen en een extreem brede, gedefinieerde, mannelijke kaaklijn met wangen holler dan een microtubulus. Het was Michael, de kok.

Michael staarde Jacob voor een eeuwigheid aan, zijn ogen wijd opengesperd, voordat hij eindelijk wat zei. Zijn fluisterende stem klonk dichter bij dan Jacob verwacht had.

'We moeten de andere uitgang nemen... daar hangen de jassen. Dit is wat we gaan doen. We sprinten deze kamer uit, dan gaan we meteen rechts, dan aan het einde van de gang links en dan alsmaar rechtdoor. Dan trekken we onze winterjas aan, sprinten we naar buiten, trekken we daar onze wanten en muts aan en vluchten we weg, oké?'

Jacob had willen vragen wat er gaande was, waarom een tafeltennistafel de vorm van een duivel had aangenomen, waarom iedereen weg was, wat dat klopgeluid was geweest en of hij Michael überhaupt wel vertrouwen kon. Helaas waren zijn hersenen door kortsluiting gefrituurd. Hij kon enkel knikken. 'Laten we wachten tot de kust veilig is.'

De Amerikaan draaide zich om, starend naar de deur. Voorzichtig ging hij op zijn knieën zitten, en keek hij onder de deur door. Langzaam kwam hij weer overeind, en draaide hij zijn hoofd om naar Jacob. Weer viel er een stilte, voordat een enkel woord zijn lippen verliet.

'Nu.'

Michael gooide de deur open en rende vooruit, gevolgd door Jacob die hem snel inhaalde. Hij volgde precies de route die Michael hem verteld had. Rechts, links, rechtdoor, jas. Rechts, links, rechtdoor, jas. De deur kwam in zicht. Niks leek hen te achtervolgen. Ze zouden het redden. Ze zouden het halen. Ze hadden het overleefd!

Jacob hoorde een doodskreet achter zich, zo ongelooflijk luid dat hij dacht dat zijn oren uit elkaar knalden. De geluiden van gekraak en een schreeuwende Michael bereikten van achter hem zijn oren. Hij was gepakt. Michael ging dood, op een afgrijselijke manier. Maar hij kon niet stoppen. Hij moest de deur halen. Tranen biggelden over zijn wangen terwijl Jacob zijn jas van de door hem omvallende kapstok greep en de deur inbeukte, waarna hij met enkel zijn alledaagse kleding aan de fluorescente paarse sneeuw buiten inviel.

De herrie hield op, en het gehuil van de wind was nu Jacobs enige gezelschap. Hij moest door. Hij moest opstaan. Maar hij kon het niet. Het was te koud. Zijn ledematen leken bevroren te zijn en vastgeroest aan de plek waar hij lag. Liggend op zijn rechterwang keek hij in de verte naar een enkele lamp die de landingsplek van de helikopter aanduidde. Was dit het dan? Zou hij zo aan zijn einde komen? Het kon toch niet?

Na vijf minuten hoorde hij voetstappen zijn kant op komen? Michael? Nee. Michael was... hij rilde als hij eraan dacht.

Jacobs ogen glinsterden zodra hij een vrouwengezicht zijn gezichtsveld zag betreden, en naast hem op de ijzige sneeuw neerknielde. Met haar hand streelde ze over zijn wang, en in heel even, temidden van de vrieskou, voelde Jacob zijn hart warm worden. Met zijn laatste kracht bewoog hij zijn ogen naar het linkeruiteinde van hun kassen, Sandy recht in haar gezicht aankijkend.

Haar lach verdween. Haar huid werd donkerder. En haar ogen kregen een kleur die Jacob maar al te bekend voorkwam.

ThanantarcticofobieWhere stories live. Discover now