Hoofdstuk 2

555 10 1
                                    

6/04/12

De volgende dag las ik de krant terwijl ik koffie dronk. Ik nam kleine slokjes aangezien de koffie nog te warm was. Er ontstond een grijns op mijn gezicht toen ik de oproep las over een vermist persoon. Een vrouw rond de vijfendertig jaar, volslank en met rood haar met lichte uitgroei. Komt me wel bekend voor, maar zie ik eruit alsof ik de politie even ga contacteren om hen te vertellen dat ik haar gisterenavond als laatste gezien heb? Ik dacht het niet. Als ze mij wilden pakken, dan moesten ze maar beter hun best doen. Trouwens, ze lag voor haar eigen huis, ver moesten ze dus niet zoeken. Hoe lang zou het duren voordat ze haar zouden vinden? Ik verwachtte dat ze wel binnen de 24 uur ‘terecht’ was.

Nadat mijn koffie op was, stond ik op en besloot ik mijn diertjes te voederen. Ik pakte enkele muizen en legde ze in de kooi. Aangezien slangen graag wat vlees hebben, kweekte ik in de kelder muizen.  Dat moest wel, want slangen aten alleen maar levende beesten en ik begreep ze wel. Je moet kunnen jagen, als de prooi al dood is heb je er niks aan.

Vooraleer ik eens zou kijken naar hoe het gesteld was met mijn slangeneieren, keek ik gefascineerd naar hoe ze in één hap de knaagdieren naar binnen werkten. Ik kon wel uren bezigzijn met slangen, ik begreep ze en zij begrepen mij ook. 

Mijn mobiel ging opeens af en ik wist meteen dat dit voor het werk was. Wie zou mij anders bellen op dit uur?

“Met Savannah Miller,” zei ik. Ik luisterde naar wat de persoon aan de andere kant van de lijn te zeggen had. Het ging over wanneer ik klaar zou zijn met mijn presentatie. Hij klonk best gestrest. Iets wat ik niet begreep. Waarom zou je stressen over zoiets? Wat kan er gebeuren? Niks. Onze baas kan zijn neus eraf bijten, maar hij gaat hem heus niet vermoorden en mijn collega gedroeg zich wel alsof zijn leven ervan af hing.

Ik rolde geïrriteerd met mijn ogen en antwoordde:” Deze avond is het wel klaar. Relax.” Ik was nooit veel van woorden, sociaal aangelegd was ik zeker niet. Waarom zou ik praten als ik toch niks te zeggen heb en als ik geen behoefte voel om te praten met mensen die mij geen reet interesseren? Mensen vonden me raar, omdat ik niet veel zei. Ze dachten dat ik autistisch was, maar dat was ik niet. Ik kon heel helder nadenken en communiceren, maar niet met hen. Met mijn broer kon ik wel goed praten, hij was twee jaar ouder. Ik had ook nog een vriend waar ik af en toe eens wat mee ging drinken. Niks speciaals, ik zei niet veel tegen hem, maar we begrepen elkaar wel. Er was één ding dat hij nooit zou begrijpen: het vermoorden van mensen. Maar dat wist hij niet, des te beter. Mijn broer en die vriend  waren mijn enige ‘sociale’ contacten. 

“Ik zie je morgen. Bye.” Ik legde af en begon te werken aan mijn presentatie. Door mijn hoofd spookten gedachten  over wie mijn volgend slachtoffer zou zijn.

Gelakte nagelsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu