Nu liep hij hier, samen met zijn gezin, levend en wel.

Dit was de plek waar Mia en hij elkaar hadden ontmoet. Die gebeurtenis wist hij nog heel goed, hoewel het voor hem op dat moment niet zoveel voorgesteld had. Hij kon de precieze plaats waar ze in zijn armen gevallen was haast aanwijzen. Toen hij zijn ogen naar die plaats liet glijden, zag hij een bos bekende witblonde krullen.

James glimlachte. 'Daar zijn ze.'

Noah liet zijn ogen naar de plaats glijden die zijn vader aanwees en kruiste een paar gelukkig fonkelende grijze ogen, die boven de menigte uitstaken. Kleine Arthur zat op de schouders van oom Scorpius en stootte een vrolijke lach uit toen hij Noah zag. De peuter strekte zijn handjes Noah's richting uit - de rode, stijle pieken haar op zijn hoofd sprongen alle kanten op.

Naast oom Scorpius stond tante Roos, en daar tegenover stond Jean, die even oud als Noah was en dit jaar ook naar Zweinstein zou gaan. Noah liep op een drafje hun richting uit: het duurde even voordat Jean hem ook zag - ze wendde haar hoofd vol witblonde krullen enthousiast zijn richting uit. Haar gezicht stond nerveus.

'Ik hoop dat we in hetzelfde huis komen.' Zei ze meteen, nog voordat Noah zijn mond open had kunnen trekken om de Malfidussen te begroeten. Haar gezicht, dat met sproeten bezaaid was, trok zich in een nerveuze grimas.

'Ik ook.' Zei Noah. Er bestond best een grote kans dat Jean en hij in hetzelfde huis zouden komen: oom Scorpius en zijn moeder hadden in Zwadderich gezeten, en tante Roos en zijn vader hadden in Griffoendor gezeten.

'Jullie zijn laat.' Zei Roos, toen ook Mia en James aan waren komen lopen.

'Ja...' James glimlachte flauw, 'het leek ons beter om hier niet te lang rond te lopen.'

Roos opende haar mond, maar sloot hem vrijwel meteen weer; Arthur had zijn arm uitgestrekt en reikte naar haar rode krullen. De peuter trok een pruillip toen Roos buiten bereik van zijn vingertjes stapte.

'Er is twintig jaar voorbij gegaan.' Zei Scorpius geruststellend. 'Maak je geen zorgen. Zweinstein is een veilige plaats.'

Noah wist dit wel, maar toch kon hij niet ontkennen dat zijn maag telkens hol voelde als hij in het gezicht van zijn moeder keek. Ze leek ongerust - bang. Telkens als hij haar blik kruiste, glimlachte ze echter alsof er niks aan de hand was.

Maar Noah wist dat zijn moeder evengoed kon liegen als hij.

Zijn vader daarentegen leek niet erg ongerust. Zijn vader zag altijd wel de zon achter de wolken: zijn vader had hem verhalen verteld over hoe geweldig Zweinstein kon zijn - over Zwerkbal, de Geheime Kamer (iets wat James Noah eigenlijk niet had mogen vertellen), en de gekke geesten die in het kasteel leefden. Noah voelde zich dan ook erg enthousiast. Hij hoopte ooit Zoeker te worden van het Zwerkbalteam.

'Is er geen boom die je probeert te slaan als je erbij in de buurt komt? En een bos vol weerwolven? En een Fopgeest die-'

'Ik vraag me af van wie ze die verhalen heeft.' Onderbrak James Jean, terwijl hij zijn ogen naar Roos liet glijden en haar met opgetrokken wenkbrauwen aankeek.

Roos rolde met haar ogen, maar kon een grijns niet onderdrukken.

'Zweinstein is niet zo eng.' Zei James. 'De enige voor wie je bang moet zijn is Jammerende Jenny.'

'Jammerende wie?' Vroeg Noah.

'Je weet wel wie ik bedoel als je haar tegen komt.'

Mia zag dat er een aantal bekende pretlichtjes in de ogen van haar zoon begonnen te fonkelen, en ze wist, op dat moment, dat Marcel Lubbermans nog veel met Noah zou moeten uitstaan.

'Jullie zullen toch wel schrijven hè?' Vroeg Jean.

'Natuurlijk.' Glimlachte Roos. 'Zelfs Remus heeft beloofd om jullie eens in de maand te schrijven, en ik denk dat oom Albus en tante Lydia ook geregeld iets van zich zullen laten horen.'

Er verscheen een blije glimlach op het gezicht van Jean, en dat was ook niet zo gek: Remus werkte in de Tovertweelingstopfopshop - die door Roxanne, de dochter van George, opnieuw was opgebouwd. Remus stuurde dus meestal niet alleen brieven... hij deed er af en toe een geheimzinnig pakketje bij.

Ja, het was best mooi om hier te staan, en te weten dat iedereen na de tweede slag om Zweinstein zijn plaats in de wereld had gevonden: Albus en Lydia hadden een zoontje van acht, Will; Lysander woonde in een regenwoud ergens aan de andere kant van de wereld; en Lorcan reisde met zijn man overal heen. Ook Hugo, Lily, Dominique, Louis, en alle andere Wemels hadden hun eigen gezinnen en leefden hun leven gelukkig en veilig.

De Toverwereld was erg vredig.

'Maar kom niet in de problemen, want je moeder is uitstekend in het schrijven van Brulbrieven!' Waarschuwde Scorpius zijn dochter.

'Ja ja.' Zei Jean, die haar adem een beetje nerveus uitblies, haar ogen over het perron liet glijden en haar lippen op elkaar perste.

Er snerpte een schelle fluit over het perron.

'Ik denk dat het tijd wordt om in te stappen.' Zei Mia.

Noah's ogen flitsten over de mensenmenigte, die opeens ik beweging kwam. Zijn hart sloeg een slag over, zijn keel voelde droog en zijn handen werden klam. Hij keek zijn moeder een beetje angstig aan.

Mia glimlachte, legde haar handen op de schouders van haar zoon en keek hem geruststellend in zijn groene ogen aan. 'Het komt wel goed, echt waar Noah.'

'Wat als ze er achter komen?' Piepte hij. 'Wat als ze mijn echte naam te weten komen?'

Mia haalde haar schouders op. 'Weet je Noah, geheimen zijn slechts tijdelijk.' Zei ze. 'Het is de waarheid die telt, en niet iedereen houdt van die waarheid,' ze schonk haar zoon een warme glimlach; een glimlach die Mia uit haar eigen verleden meegenomen had - een glimlach die haar moeder haar ook zo vaak had laten zien, 'maar ik wel, je vader wel... want wij kennen de echte waarheid; en die waarheid is dat het niet uitmaakt waar je vandaan komt - het gaat om wie je in je hart bent.'

Noah glimlachte, aarzelde even, maar gaf zijn moeder toen een vlugge omhelzing.

'Ik hoop dat ik een zusje krijg.'

En met die woorden, liet Noah zijn moeder los, keerde hij zich naar de trein en liet hij haar verbijsterd achter.

Vlak voordat hij achter Jean aan de trein in stapte, keek hij nog eenmaal om: een brede grijns sierde zijn gezicht.

Hoe hij het had geweten, zou voor Mia een raadsel blijven. Wat ze echter wel wist in dat moment, was dat hij zich wel zou redden: hij was slim, erg slim, en zou zelfs de waarheid voor de gek kunnen houden.

'Oké, kom mee, Noah Parker.' Zei Jean, die hem aan zijn arm mee de trein in trok. 'Op naar Zweinstein!'

Mia bleef nog een moment lang naar de ingang van de trein staren, kneep haar ogen even bedenkelijk samen en glimlachte toen. Ze voelde haar hart warm worden: ze zou haar zoon dit jaar echt gaan missen.

'Wat zei hij?'

Mia voelde hoe de vingers van haar man zich verstrengelden in de hare. Ze grijnsde, zuchtte en hoorde hoe de trein zichzelf langzaam in beweging zette: verderop staken Noah en Jean hun hoofden door het raampje.

'Niets.'

James wierp haar een ietwat onderzoekende blik toe, maar zijn achterdocht verdween als sneeuw voor de zon toen ze hem in de ogen staarde, lachte en haar blik naar Noah en Jean liet glijden. Mia, James, Roos, Scorpius, zelfs kleine Arthur, zwaaiden de twee lachende kinderen uit toen de trein vertrok.

Mia verplaatste haar hand weer naar haar onderbuik.

Misschien stond de geschiedenis op het punt om zichzelf te herhalen.

Maar het leven ging door.

Einde








































The Last SlytherinWhere stories live. Discover now