hofdstuk 5: Bazige ik

103 9 1
                                    

Hoewel ik haar in haar ogen aanstaarde, kon ik toch haar opgeheven hand goed zien. Toch kwam ik kalm over. Het meisje en de drie andere jongens bleken het niet te merken, maar als er één van die coyotes hier aanwezig was, dan zou hij zijn oren plat in zijn nek hebben gelegd, piepend naar achteren zijn gelopen en vervolgens zich uit de voeten hebben gemaakt. De hand kwam om laag en ik zette me schrap om de klap op te vangen toen...

Die jongen, Sam, was opgekrabbeld en greep nu haar bij de pols. Astrid slaakte een kreet van schrik en begon hevig rond zich te zwaaien met haar sierlijke handen totdat ze merkte wie haar eigenlijk vast hield.

'Astrid,' zei hij, een kreun onderdrukkend. Ik zag hoe hij zijn best deed om niet op zijn gewonden been te steunen. 'Het maakt niet uit. Ik was degene die voor haar in de bres sprong. En als je haar nu in elkaar slaat, dan was het allemaal voor niets geweest.'

Hij lachte, maar die lach bereikte zijn ogen niet. Nee, in zijn ogen kon ik aflezen dat hij het niet weer zou doen. Tenminste, als het geen reflex was. Astrid twijfelde, maar toen ze me weer in de ogen aankeek, werd ze terug woedend.

De jongen met de bruine tint mengde zich nu ook bij het gesprek: 'Astrid, laat het toch. Hoe langer we hier zitten lanterfanten, hoe groter de kans wordt dat we Kleine Petey niet meer vinden.'

Dat was de genade slag. Meteen leek de woede haar lichaam te verlaten en werd de leegte in haar gevuld door zorgen. Ze zuchtte.

'Goed,' zei ze toen maar.

Zonder me een blik waardig te keuren, walste ze langs me heen. Ik trok een wenkbrauw omhoog. Dat dat meisje met zo'n elegantie bewoog was me nog niet opgevallen. Ik fronste. Misschien omdat haar elegantie in de schaduw wordt geduwd door haar afschuwelijke en losse handige, duistere zijde. Ik knikte. Ja, dat moest het zijn.

Ik keek op en zag dat de drie jongens, de leukere Sam ondersteunend, me de hele tijd hadden aangestaard terwijl ik soort van aan het discussiëren was met mezelf. Mijn wangen werden rood van schaamte.

'Dus, zou ik de naam mogen weten van degene die ik heb gered?' vroeg Sam.

Ik staarde hem even aan voordat ik hem antwoordde. Ik wist namelijk niet zeker of het wel zo slim was om aan een vreemdeling die ik maar een paar seconden ken mijn naam te vertellen. Ik haalde in gedachte mijn schouders op - ik wilde niet dat ze denken dat ik één of andere gek ben.

'Leina,' antwoordde ik nonchalant. 'En de jouwe?'

'Sam,' zei hij. Vervolgens knikte hij naar de blonde jongen om vervolgens naar de leuke jongen te knikken. 'Dat is Quinn en dit hier is Edilio.'

De laatste schonk me een warme glimlach toe en ik begon giechelen als een of andere roddeltrien. Vanbinnen vervloekte ik mij en mijn gedrag. Ook schudde ik mijn hoofd.

Nee, Leina. Bij de les blijven. We hebben een missie en Vader verlangt dat we die ook vervullen.

Ja, maar, zei ik in gedachte tegen de bazige ik.

Niks te maar. Ja, hij is leuk en doet vlinders in onze buik opvliegen, maar dat betekent niet dat we onze missie moeten verwaarlozen.

Ik verwaarloos helemaal niets. Wat maakt het uit dat je even van je tijd buiten geniet? Dit is misschien wel onze laatste tijd hier. We kunnen zelfs misschien hier sterven!

DWAAS! Luister je dan helemaal niet?! Er is geen tijd voor lanterfanterij. Begrepen? Ik dul geen weerwoord!

Ik gaf me verloren en zuchtte. Deze hele discussie heeft misschien 3 seconden geduurt, maar voor mij duurde het veel langer.

Met mijn gezicht terug in de plooi keek ik de drie jongens aan. Ik herinnerde wat ik eens had gehoord van een coyote. Over de rare manier dat mensen elkaar begroeten. Ik stak mijn hand uit, bijna tegen de neus van mijn redder. De jongen keek scheel naar de hand. Hij fronste zijn wenkbrauwen. Ook de andere twee jongens leken niet te begrijpen wat die hand daar deed. Weer twijfelde ik. En snel flapte ik er iets uit.

'Het is mij een genoegen om u te leren kennen, mijnheren!'

Even was het stil en ik begon te twijfelen of ik iets verkeerds had gezegd. Nee, dat kon niet. Ik heb precies gezegd wat er in een oud boek stond geschreven. Het ging over ridders, zwaardgevechten en kasteelheren. Vader had me leren lezen, maar hij zei dat het alleen voor de tijd te doden was. Niet om te gebruiken. Toch fantaseerde ik met de informatie die ik in enkele boeken die ik had een hele wereld buiten de grot. Tot nu toe was alles schitterend, maar... ik heb nog geen enkele sprekende paarse kat gezien, een lelijke dame op een ding dat men een bezem noemt of een bonenstaak die me naar de reuzen zou leidde. Ik had gehoopt dat ik het laatste snel zou vinden. Die twee reuzen zouden een gevaar voor Vader kunnen zijn. En elk gevaar zal ik opruimen totdat ik hierbij mijn leven verlies en dan nog.


Gone- Leina (fanfictie) (DUTCH)Where stories live. Discover now