Hoofdstuk 5

306 30 20
                                    

Rodin

Met haar hoofd vol van alle informatie die ze van Linan had gehoord, liep Rodin na het avondeten te dwalen door het schip. Erin was vroeg naar bed gegaan, om de laatste restjes hoofdpijn kwijt te raken. Ze was blij voor haar vriendin dat dat weer voorbij was.

Zou het op Elodie beter gaan? Daar was vast niet zoveel spanning en zeker een stuk minder informatie die haar hersenen op kon slaan. Voor Erin hoopte ze het echt.

Mireye had zich met Erins notebook, waar ook een database met e-books op stond, verschanst in een stil hoekje, maar zelf had ze nog geen rust om te gaan zitten. Linans woorden maalden door haar hoofd. Een paar jaar geleden had ze zichzelf ook getrouwd gezien op haar achttiende. Dat ze toen vreselijk naïef was en niet had mogen verwachten dat haar vriendje van toen voor altijd bij haar zou blijven, wist ze nu wel. Ze schudde haar hoofd en probeerde de gedachte van zich af te schuiven.

Deur na deur liep ze voorbij, totdat ze plotseling luid gehoest hoorde door een deur rechts van haar. Het klonk niet goed en duurde haar iets te lang, daarom klopte ze voorzichtig aan. Niemand reageerde, maar net toen ze besloot dan maar verder te lopen werd de deur op een kiertje geopend.

"Wie is daar, Tómy?" riep een raspende stem vanuit de hut.

Rodin schrok, ze was toch niet precies op een hoestende meneer DeDalenka gestuit? Een glimlach voorwendend zei ze: "Hé, Tómy, ik ben Rodin, weet je nog?"

Er kwam geen reactie van het meisje, maar de stem van binnen riep nogmaals: "Tómy, doe de deur eens wat wijder open."

De hut was even groot als die van hen, met twee bedden in de wanden en één uitschuifbed die al klaar lag om beslapen te worden. Op het bed naast het uitschuifbed lag de vrouw die Rodin al een paar dagen niet meer had gezien en nu zag ze ook waarom.

Mevrouw DeDalenka zag er ziek uit. De wallen onder haar ogen waren diep en donker en het hoesten was van haar afkomstig.

Rodin wachtte even met spreken tot de vrouw uitgehoest was en vroeg toen voorzichtig: "Ik ehm... ik hoorde gehoest, gaat het wel? Kan ik wat doen?" Het was zenuwslopend dat ze juist in deze hut terecht moest komen. Haar opluchting was groot, toen ze merkte dat Tómy's vader er niet was, maar wie zei dat hij niet elk moment terug kon komen?

Zichzelf moed insprekend deed ze een klein stapje naar binnen. "Ik had jullie al een paar dagen niet gezien. Ik ... eh..." Daar hield haar woordenschat op. Ze wist niet eens hoe de vrouw heette, maar ze kon nu niet meer zomaar weggaan. Zenuwachtig wachtte ze af, gelukkig was de vrouw niet boos over de inbraak in hun privacy.

"Nee, dank je. Lief van je, maar er is niets dat je kunt doen. We wisten dat dit kon gebeuren, maar hoopten van niet. Ik ben al heel lang af en aan ziek, geen zorgen, het is niet besmettelijk." Ze werd onderbroken door een nieuwe hoestbui en toen haar arm zwakjes naar een flacon water reikte, kwam Rodin in actie. Vlug gaf ze de flacon aan, waarna ze de deur van de hut sloot en langzaam plaatsnam op één van de stoeltjes aan de wand.

Tómy stond nog steeds stilletjes naast haar moeders bed. Zou ze hier alle dagen hebben moeten blijven? Bij haar zieke moeder, helpend waar ze kon? Rodin kreeg medelijden met allebei.

"Wat is jouw naam?" vroeg de vrouw hees.

Was het verstandig om die te geven? Straks besprak mevrouw DeDalenka haar aanwezigheid met haar man en begon er een belletje te rinkelen in zijn hoofd. Ze kon het echter niet maken om niets te zeggen en zei daarom eerlijk: "Rodin. Ik vang elke middag de kinderen op voor een paar uurtjes. We spelen dan spelletjes en zo. Ik mistte Tómy al." Het kleine meisje reageerde niet op haar glimlach, wat haar een steek in haar hart bezorgde. Hoe kwam een kind zo onverschillig? Of was het angst?

De Nieuwe Wereld 4: Terra's Verzoek (GEPUBLICEERD)Where stories live. Discover now