72. Save The Potters.

Start from the beginning
                                    

'Waarom-' de woorden leken in mijn lichaam vast te zitten. Ik kon het niet - ik kon niet meer spreken, ik kon niet meer bewegen, ik kon niet meer leven: dit was iets dat alles in mij stil zette. Ik wilde alleen nog maar terug naar de herinneringen van deze plaats. 'Waarom moesten wij hier heen? En waarom nu?'

'Omdat we jouw nu hebben.' Zei Basil. 'Jij herinnert je vast wel waar hetgeen ligt dat we zoeken.'

'Wat zoeken we?'

'De Steen Der Wederkeer.'

De Steen Der Wederkeer: James had me er over verteld. Zijn vader had het in bezit gehad, maar hij had het ergens in het Verboden Bos neer gegooid. Ik gokte dat de Dooddoeners hier niet over wisten, maar ik zou het ze ook niet gaan vertellen. Ik wist namelijk de echte reden waarom we hier waren: om mij te kwellen met de herinneringen aan mijn verleden.

En terwijl ik door de tuin liep, leek ik in alles herinneringen te zien. De struik waar ik de slang vond op de dag dat ik mijn familie in gevaar bracht; het kleine, onverzorgde bloemen perkje waar ik zo vaak - tot ergenis van mijn moeder - doorheen gestoven was; de oude eik, waar mijn broer zichzelf zo vaak even in mijn fantasiewereld had laten kruipen. Het voelde alsof hij daar elk moment kon staan. De herinnering aan hem was nog zo levendig - hij hoorde daar te staan.

Hij hoorde hier te zijn, want hier was hij geweest.

En dit was de eerste keer dat ik hier stond en hij er niet was.

De zeventienjarige jongen bij de eikenboom, verloren in fantasie en de geheimen die hij met zich mee droeg, was niet meer dan een herinnering.

Basil bereikte de voordeur als eerst. Het ding hing los in zijn scharnieren en toen Basil de deurklink vast pakte, viel het met een doffe plof op de grond. Stof dwarrelde omhoog.

De hal zag er anders uit dan ik me had herinnerd. Vroeger was het een uitnodigende ruimte geweest - vol schilderijen en kandelaren. Nu was het kaal: het hout was gebroken, de schilderijen aan de muren waren weg en het behang was voor een deel gescheurd. Ik gokte dat de Dreuzelkinderen uit het dorp de aanlokkelijke spanning van een verlaten huis niet konden weerstaan.

Maar ik sprak geen woord toen de drie studenten voor mij het huis in beenden, niet wetend hoe kostbaar elke centimeter voor mij was.

De deuropening leek het grootste obstakel te zijn dat ik ooit had moeten overbruggen. Ik kon dit huis niet instappen: ik kon de herinneringen niet onder ogen komen. Alles hier was bekend. Ik kende de muren en de muren kenden mij; dit was wat ik had gehad en dit was wat ik was verloren; dit was alles dat ik was geweest en alles dat ik niet meer was.

Want ik was de enige die dit huis niet binnen stapte als een herinnering.

Ik was de enige.

En de eenzaamheid omhelsde mij toen ik de hal in liep. Ik realiseerde me hoe alles had kunnen zijn. Inplaatsvan het verdriet, had mijn moeder me hier kunnen omhelzen. Ze had me kunnen vertellen dat alles goed zou komen en me kunnen troosten, terwijl ik had kunnen luisteren naar haar hartslag, mijn ogen had kunnen sluiten en mijn zorgen van me af had kunnen laten glijden.

Maar dat kon niet, want zij was dood. Haar omhelzingen waren slechts herinneringen. Ik zou haar armen nooit meer om mij heen voelen.

'Jullie twee gaan deze verdieping onderzoeken - Mia en ik gaan boven kijken.' Zei Basil tegen Wendy en Isaac.

Ik luisterde wel, maar niet helemaal. Wendy en Isaac verdwenen in de deur die naar de huiskamer leidde. Ik liep er langs heen om naar de trap te gaan, maar terwijl ik dat deed, wierp ik er een blik in: stof, gebroken hout... en een klein, eenzaam zwarte schaakstuk, liggend op de vloer.

The Last SlytherinWhere stories live. Discover now