Hoofdstuk 2

731 48 1
                                    

Ik word langzaam wakker en kijk geschrokken om me heen. Waar ben ik? Maar dan schiet alles me weer te binnen. Hoe Jack me teckelde, vervolgens zegt dat ik met eten gegooid heb, ik ruzie kreeg met de directeur en vervolgens weg liep. En nu zit ik hier, tegen een boom aan in het bos. Een plek waar ik me op een een of andere manier thuis voel. Ik sta op en loop weer verder. Geen idee waar heen. Zo dwarrel ik nog een paar uur rond als ik merk dat mijn maag begint te knorren. Nee niet nu. Dan zie ik een rugtas staan en ik kijk om me heen. Ik loop naar de rugzak toe waar een man rustig naast zit te slapen. Ik steel niet graag, maar dit is mijn enigste optie. Ik maak de rits zachtjes open, en kijk of de man iets door heeft. Hij slaapt nog steeds, dus kijk ik snel in zijn tas. Daar ligt een appel en flesje water in. Ik pak het er snel uit en ren weg. Als ik uit zijn zicht ben neem ik twee grote slokken water en neem een grote hap van de appel. Als het uiteindelijk op is loop ik weer verder.

Ik begin nu spijt te krijgen dat ik ben weggelopen, ik heb geen onderdak, geen schone kleding, geen eten en geen drinken. Hoewel alles daar vreselijk is. Echt alles. Hoe kan de kinderbescherming dat toestaan? Echt waar, ik meen het, volgens mij wordt daar de badkamer ook nooit schoongemaakt. Overal schimmel op de muren en waar je ook kijkt, overal zie je spinnen. Het lijkt daar wel verlaten. En hier mee besluit ik nooit meer terug te keren, nooit meer. Hoewel het niet heel slim van me is. Maar ik moest daar echt weg. Dus ik heb een goede keuze gemaakt, of toch niet? Oke Eva je wordt nu al gek van jezelf. Al hoewel ik dat wel snap, ik ben toch niets waard, niemand mag me, mijn haar is te wit en mijn ogen te blauw. Volgens heel veel mensen een slechte combinatie, dus dan zal dat wel zo zijn. Er rolt een traan over mijn wang. Waarom ik? Waarom ben ik precies de gene die in een weeshuis leeft, waarom ben ik de gene waarvan ik niet weet wie mijn ouders zijn, en of ik überhaupt wel weet of ze nog leven? Ik zucht, waarom ik? Waarom precies ik? Er is niemand die van me houdt, niemand die ooit aardig tegen mij heeft gedaan, niemand die voor me opkwam als ik die hulp echt nodig had. Niemand die van me houdt, echt niemand. Maar nu genoeg gezeur, ik moet weer verder.

Ik loop met hevige passen door, tot dat ik eindelijk een mens zie, de tweede tot nu toe. Maar wat is hij ongelovelijk knap. Als hij mijn kant op kijkt begint mijn hart hard te bonzen. Hij loopt op me af, duwd me tegen een boom aan en kijkt me diep in mijn ogen aan. Ik kijk in zijn oh zo mooie bruine ogen. Iedere keer als hij me aanraakt gaan de tintelingen door mijn lijf. Hij verluisterd een woord in mijn oor, "mate".

The girl with white magicWhere stories live. Discover now