1. Aankomst

339 4 0
                                    


Louise stapte in Leuven op de trein, die haar naar Aarschot zou brengen. Ze was in slechte bui, omdat twee stomme Duitsers haar hadden tegengehouden en aangesproken. Ze hadden grote ogen getrokken toen ze merkten dat Louise goed Duits sprak. Ze hadden niet gedacht dat zo'n jong meisje zo goed Duits kon praten. Louise had met een bedrukt gezicht de twee jonge Duitsers aangestaard, toen ze vroegen waar ze heen ging.
'Nach Aarschot,' had ze geantwoord. De twee hadden gegrinnikt, maar Louise had geen idee waarom.
'U gaat naar huis?' had de jongen met het blonde haar en de blauwe ogen haar in het Duits gevraagd. Ze had geknikt en ze gaf haar paspoort af toen de andere met het zwarte haar daarachter had gevraagd.
'Gut.' De Duitser met het zwarte haar had haar paspoort terug gegeven. Beiden keken haar nog is goed aan en ze lieten haar door. Ze was boos, omdat die twee haar tijd hadden verspilt en bijna haar trein had doen laten missen. Ze spurtte een wagon in en liet haar neerploffen op een zetel. Een oude man zat voor haar de krant te lezen.
"BELGIË CAPITULEERT" stond er als hoofding en ze legde haar hoofd naar achter. De trein kwam rustig aan in gang en de trein hobbelde het station uit.
'Wat is er, meiske? Moe?' De man keek over zijn krant naar Louise. Ze rechte haar hoofd en knikte naar de man. Hij lachte haar vriendelijk toe.
'Het zijn zware tijden, maar we geraken er wel heelhuids uit. Geef de moed niet op hé.' Zijn stem had rustig geklonken en het had haar echt een hart onder de riem gestoken. Ze glimlachte hem toe en de man begon verder te lezen in zijn krant. Louise keek door de ruit naar de groene velden. Het was mei en normaal gezien had ze deze periode de mooiste tijd van het jaar gevonden, maar daar zou dit jaar niks van in huis komen. Ook al had ze haar hart verloren aan de Duitse taal, toch kon ze het niet begrijpen dat deze mensen met haar land in oorlog waren. Waarom kon het gewoon geen vrede zijn, vroeg ze zichzelf af. Ze schudde haar hoofd of dat alles al verloren was en probeerde wat te rusten. Ze wist dat ze over twintig minuten al in het station van Aarschot waren, maar toch was ze nog niet klaar om voor haar grootmoeder en broer te zorgen. Ze had een jaar geleden haar vrijheid omarmt toen ze was gaan studeren en nu was ze terug haar vrijheid kwijt. Louise zuchtte diep. Er zat niet veel volk op de trein. De meeste Belgen hielden zich gedeisd in hun huis voor de Duitsers. Louise was benieuwd hoe het er in Aarschot aan toe ging, maar ze wist dat het daar niet veel anders zou zijn dan in Leuven. De Duitsers bezette de stad, stelde een rantsoen in en bepaalden min of meer het leven van de Belgische bevolking, daar was het tot nu toe bij gebleven. Medestudenten van Louise waren voortdurend bang voor bombardementen, maar daar maakte zij zich niet erg druk om. Als het moest gebeuren, dan gebeurde het.
De trein stopte en Louise zag op het nippertje dat ze Aarschot hadden bereikt. Ze liep de wagon uit en snoof de geuren van haar geboortestad op. In de verte zag ze de toren van de kerk van Aarschot en ze liep richting de Bonenmarkt, waar ze woonde. Het was een wandeling van tien minuten, maar ze zou van die tien minuten nog volop genieten. Louise haar grootmoeder, Francine, was zo goed als doof en kon het nu niet redden in deze donkere periode. Louises broer, Arthur, had haar een brief gestuurd dat grootmoeder helemaal was ingestort toen de Duitsers België waren binnengevallen. Ze had gehuild en geschreeuwd: "Die vuile moffen! Nu vallen ze België weer aan! Weten ze niets van vrede?" en had toen twee dagen aan een stuk geslapen. Louise had medelijden met haar grootmoeder. Je moest het maar voorhebben; twee keer een oorlog meemaken met dezelfde vijand.
Louise liep langs het begijnhof, toen ze een oude vriend tegenkwam.
'Louise!', riep Jef en liep haar toe. Louise glimlachte hem toe en gaf hem drie kussen op de wang. Jefke was een vriend van haar geweest sinds ze samen naar de lagere school waren gegaan. Hij was niet van de slimste, maar was wel een heel lieve jongen.
'Wie we hier hebben. Hoe gaat het met je?'
'Alles gaat goed. Met jou, Louise? Hoe was het leven in Leuven? Nog geen vriendje?' Jef glimlachte en Louise schudde hevig haar hoofd.
'Nee, daar besteed ik mijn tijd niet aan. Ik wil zo vrij als een vogel zijn hé, Jefke.'

'Ach ja, dat was ik al vergeten: Louise en haar vrijheid.'Beiden lachten ze luidruchtig, té luidruchtig voor in oorlogstijd en ze bekeken elkaar eens goed aan. Ze zochten naar aspecten, die veranderd waren, maar ze vonden niets behalve het feit dat ze er beiden volwassener uitzagen.

'Hoe zit het hier in Aarschot, Jefke? In Leuven hebben de Duitsers het stadhuis ingenomen. Ze hebben zelfs een rantsoen ingevoerd.'

'Hier hetzelfde, Louise. Mensen hebben nog niet durven betogen, maar het zal er nog wel eens van komen. De Duitsers laten niet over zich wandelen. Als er iets niet naar hun zin is, pakken ze de mensen hard aan. Ik verwacht echt nog zo veel verschrikkelijke dingen in de toekomst. Dat de Amerikanen ons maar snel komen redden.'
Louise slaakte een gesmoorde kreet. Ze sloeg haar hoofd achterover.
'Alex vroeg achter je. Hij vroeg hoe het met je was. Hij heeft altijd al een oogje op je gehad.' Jefke grinnikte.
'Na hem tien keer afgewezen te hebben, geeft hij het nog altijd niet op hé? Pff, hij weet toch dat ik het lieve-vriendinnetje-type niet ben?' Louise keek Jefke geërgerd aan, alsof Jefke iets aan de situatie kon doen.

'Ik denk dat hij daarom zo verliefd op je is. Pas maar op, want over een paar dagen tijd weet hij dat je terug in Aarschot bent. Hij zal je willen komen redden van de Duitsers.' Jefke lachtte maar Louise rolde met haar ogen. Jefke en Louise kwamen aan bij de kerk aan, waar er commotie te zien was.
'Aufmachen!' Twee Duitsers bonkten op de deur van de pastorij. Ze begonnen hun geduld te verliezen.
'De pastoor is er niet. Hij is naar het ziekenhuis om de vader van Jean-Louis zijn laatste zegen te gaan geven. Die Duitsers kunnen daar nog lang staan.' Jefke knikte naar de twee kwade mannen, die netjes gekleed waren in uniform. Louise had haar groene jurk met witte bloemen aan, dat typisch paste bij het lente weer. Een zachte bries waaide haar donker bruine haren naar achter. Ze was aan het overwegen of ze naar de Duitsers zou toegaan of niet. In Leuven waren ze redelijk vriendelijk geweest, maar ze wist niet of dat dit ook het geval was in Aarschot. Haar stoutmoedigheid nam het over van haar twijfel en ze liep naar de twee soldaten toe.
'Louise, wat doe je?' hoorde ze Jefke nog achter haar zeggen, maar Louise draafde op de twee af.
'Excuseer, de pastoor is momenteel niet thuis,' zei ze in haar beste Duits. Dit was haar tweede confrontatie met de Duitsers vandaag en ze moest van haarzelf wennen aan het feit dat dit dagelijks meer het geval ging worden. In het begin, had ze haar eigen opgesloten in haar studentenkamer, maar op de duur nam haar vrije wil de angst voor de oorlog over. Ze had vaak Leuven rond gewandeld, maar ze had niet veel soldaten van de vijand gezien. Nu, net de dag dat ze terugkwam naar Aarschot, had ze er al vier voor haar ogen moeten laten passeren.
De twee soldaten wisten niet wat ze moesten zeggen. 1) Ze hadden niet verwacht dat een Belgische jonge vrouw zo goed Duits kon en 2) Ze waren verbaasd dat een vrouw de moed had genomen om op hen af te stappen.
'Ach zo!' Riep de iets wat oudere, Duitse soldaat uit. Hij lachte haar vriendelijk toe, maar bij Louise kwam hij over als de duivel die haar probeerde te misleiden. Ze keek hem achterdochtig aan.
'We zullen dan een andere keer terug komen.' De twee Duitsers wandelden naar hun auto en stapten in. Ze reden weg uit de stad.
'Ze konden nog niet eens "danku" zeggen, Jefke! Zo onbeschoft!' Louise had het niet luid willen zeggen, maar toch hadden haar woorden over de hele straat geklonken.
'Duitsers,' Zei Jefke alleen verwijtend. De zon stond hoog aan de hemel, wat betekende dat de grootmoeder van Louise lekker aan het koken was. Vanuit de verte rook ze de geur van gebraden kip.
'Jefke, ik moet er van door. Ik denk dat oma aan het wachten is om te eten. Ik zie je later wel!' Jefke keek Louise met zijn bruine ogen aan, die verlicht werden door de middagzon.

'Ah ja, natuurlijk. Tot ziens, Louise!'
'Dag, Jefke!' Louise liep nog honderd meter tot ze bij haar ouderlijk huis aankwam. Ze belde aan en wachtte ongeduldig tot haar broer, Arthur, de deur opendeed.
'Ik ga wel, oma!' hoorde ze Arthur roepen. Louise haar hart bonkte in haar borstkas omdat ze haar broer zo had gemist. Ze stelde hem voor in zijn zondagskledij, maar toen hij de deur open deed, veranderde Louises haar gezicht. Het was als een donderslag bij heldere hemel. Arthur had een soldaten uniform aan. Dat kon maar één ding betekenen. Arthur ging in het leger, wat Louise haar grootste nachtmerrie was.


Liefde in oorlogstijdWhere stories live. Discover now