Apocalyps
“Gestorven ben ik
Niet,” sprak Dracula.
Hij keek mij uitdagend aan
En ik knikte wel van ja,
Maar ik begreep hem niet.
Ik keek om me heen.
De mensen in ’t café
Wisten niks, hadden niet door
Dat de verschrikking in hun midden was.
“Vertel voort,” sprak ik.
Hij grinnikte en dronk
Een slok rode wijn.
“Kijk maar, dit
Is mijn bloed,” zei hij,
Ik wist niet zeker
Of ik hem wel geloven moest.
Het geluid van de jukebox
Kon niet meer op tegen het gezang
Dat plots door de straten en steegjes
Leek te stromen.
Ik hoorde nu bazuingeschal
Van overal op aarde.
Vier paarden raasden rakelings voorbij.
Ik huiverde.
Slechts drie van hen hadden een berijder.
Oorlog, Honger en de Dood, zij aan zij.
“Wel verdomme,” sprak Dracula,
“Ik vergeet de tijd!”
Hij sprong op en haastte zich
Naar het raam. Hinnikend:
“Ach, wat maakt het uit?
Ik won reeds deze strijd.”
“Ja, lach jij maar,” dacht ik.
“Reken jij jezelf maar rijk.”
Immers, krijgt niet iedereen
hetgeen hem eigenlijk toekomt?
-En hij zeide tot de mensen:
“Ik ben de Alfa, en de Omega,
Het Begin, en het Einde.”-
Men keek op, verrast, of blij
En sommigen bevreesd. Hese stemmen zeiden:
“’t Is de Messias!”
Anderen: “Het Beest!”.
De chaos was compleet.
Men begon elkaar te pijnigen.
Stoelen werden omgegooid.
De mensen vloekten naar elkaar.
Een aandoenlijker tafereel
Zag ik nooit tevoren.
Dracula lachte zijn tanden bloot
Met zo’n aanstootgevend optreden.
En zijn ogen schitterden, bloeddoorlopen.
-En dan wordt er dwars door de ruit
een zilveren kruis geworpen.-
Hij krijst en gilt en wijst
Naar het zilveren kleinood
Dat plots begint te zweven:
“Het eeuwig leven, Dracula,
Nee, dat heb jij niet.”
Er ligt hem
een barre toekomst in ’t verschiet.
Het geluid klinkt al duizend maal luider.
Uit huizen komen nu, verwonderd,
Mensen gelopen.
Het wolkendek breekt open.
Hij is overdonderd.
De straat met het café
Baadt in zilverwitte zonnestralen.
Hij schrikt,
en het angstzweet stroomt als wijwater
Over zijn vaal en grijs gezicht.
“Ik vervloek het Licht” huilt hij.
“Het einde der tijden is gekomen
En ik was wel zo dichtbij!´
Daar begint zijn gewaad te smeulen,
Vat vlam, en ook hijzelf begint te roken.
Een beul uit het café, ramt
Een afgebroken tafelpoot
Dwars door zijn hart.
Hij reutelt nog even.
Maar reeds weet hij: het is over,
En prevelt nog: “Het is volbracht.”
07-09-2012