De matroos
Het was het geluid van een orgel, of een misthoorn
Waarmee de zeeman zijn jenever achterover sloeg.
Ik vroeg hem naar wat hij zocht in deze kroeg,
Of zijn schuit soms op de klippen voer door de Vuurtoren.
“Mijn schip? Nee meneer, dat is nooit gezonken!
In een klein café als dit vindt een man zijn plezier.”
De pianist zong een traag chanson vanachter het klavier;
Er werd gelachen, en god, wat werd er veel gedronken!
Dan lijkt het stil te wezen; de matroos is rood-beoogd.
Hij snikt, en snauwt “ach wát, jij begrijpt me niet!
Mijn leven is weg, en nee, het komt nimmer terug.”
Stom geslagen door dit plotselinge verdriet
Staar ik door ‘t raam naar buiten, zie de verroeste brug:
Tentakel, die over water reikt dat is opgedroogd.
27-05-2013