Hoofdstuk 14 - Fien

344 35 6
                                    

Floor deed langzaam haar ogen open en knipperde de slaap eruit. Door een spleet in het gordijn scheen de ochtendzon recht in haar gezicht. Zodra ze dit door had, hield ze haar hand voor haar ogen en sprong uit bed. Met een snelle ruk aan de stof trok ze de gordijnen dicht en zuchtte opgelucht dat de lentezon, hoe heerlijk deze ook scheen, haar het zicht niet meer belemmerde. Toen pas bemerkte ze dat ze niet meer in de woonwagen was, maar in een haar volstrekt onbekende kamer.

Paniek sloeg even toe en ze graaide in haar geheugen naar een mogelijke oorzaak van haar mysterieuze verplaatsing. Toen begon het haar langzaam te dagen dat Peet haar de avond ervoor in deze ruimte nog even had toegesproken en uitgelegd dat ze haar in haar slaap hadden verplaatst om een herhaling van de eerdere paniekaanval te voorkomen.

Een rij knokkels klopte op de deur om het universele verzoek om binnen te mogen komen over te brengen aan de zestienjarige gast. Toen Floor aarzelend de toestemming had gegeven, zwaaide de deur open en liep Josefien met schoon beddengoed naar binnen.

'Ik heb gewacht totdat je weer wakker was. Ik was in de kamer hiernaast aan het schoonmaken toen ik je hoorde, dus ik dacht dat je straks wel een schoon bed zou willen hebben. Je hebt behoorlijk liggen zweten.' Toen sloot Josefien de deur achter zich en liep naar het bed toe.

Stomverbaasd staarde Floor haar aan terwijl de vrouw routinematig het beddengoed begon te verschonen. 'Ken ik u?'

Josefien glimlachte naar haar. 'De vorige keer dat je mij zag schoot je gillend en in paniek de woonwagen weer in. Ik denk dat mijn gezicht niet is blijven hangen. Ik ben Josefien, de vrouw van de eigenaar van deze herberg.' Ze pakte de kussensloop beet. 'Drijfnat. Dat moet wel een flinke nachtmerrie geweest zijn.'

Het was elke nacht dezelfde; elke nacht stond Floor weer op het plein. Elke nacht gloeide het medaillon op en elke nacht stonden er tientallen mensen om haar heen die scandeerden dat ze schuldig was en moest branden. Elke nacht deden haar ouders, haar vriendinnen en David net zo hard mee. En ook elke nacht werd ze in elkaar getrapt, bespuugd en geslagen om uiteindelijk op een brandstapel op het stadsplein te eindigen, gillend van pijn en verdriet. 'Ik praat er liever niet over,' mompelde Floor.

'Soms helpt praten,' suggereerde Josefien tussen neus en lippen door terwijl ze onverstoorbaar verder ging met haar werk.

'Ik wil er niet over praten,' snauwde Floor. 'Iemand als jij snapt daar toch niets van.'

Josefien negeerde de woede uitbarsting volledig, alsof Floor haar helemaal geen grote mond had gegeven. 'Alleen omdat ik geen heks ben kan ik het niet begrijpen?'

Floor keek haar geschokt aan. Ze wist dat deze herberg van een vertrouweling van de Kring was; iemand die wist dat de Kring bestond en dat de meeste rondreizende vroed- en geneesvrouwen heksen waren, maar had niet verwacht dat het onderwerp zo open besproken zou worden. Floor wilde wat zeggen, maar ondanks dat haar mond op en neer bewoog, kreeg ze het niet voor elkaar om er geluid uit te krijgen.

Josefien gooide er nog een schepje bovenop. 'Van wat ik begrepen heb, wil jij niet eens een heks zijn, dus ik snap niet dat jij mij verwijt een heks niet te kunnen begrijpen.'

Floor begon angstig om zich heen te kijken. Als iemand Josefien gehoord had...

Josefien stelde haar meteen gerust. 'Er is niemand op deze verdieping, behalve jij en ik. Je hoeft je geen zorgen te maken; niemand kan ons horen.'

Het kostte haar wat moeite, maar Floor kreeg eindelijk weer wat geluid uit haar keel. 'Je hebt met Pien en Peet gesproken.'

Josefien knikte en stopte haar huishoudelijke werkzaamheden. 'Dat klopt. Ik heb gehoord wat je overkomen is. Dat is verschrikkelijk en als je het mij vraagt een te grote last voor een meisje van zestien om met zich mee te dragen.'

De Heks van Komschrei (betaversie)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu