1. Kapitein Joram draait door

36 2 0
                                    

Ik ben sneller uit stasis gehaald dan goed voor me is. Folterende kou trekt door mijn vingers, mijn spieren worden gemarteld door krampen, kippenvel trekt mijn huid zo strak dat ik voel dat die gaat craqueleren en mijn ogen bonzen van de druk binnenuit. Het ontwakende bewustzijn waarschuwt me dat ik straks een knetterende hoofdpijn ga ontwikkelen. De vage vlek die ik boven me zie hangen, wordt een hoofd.

'Ben je er, Adam? De crisis is begonnen. We zijn uit koers.'

Het hoofd hoort bij een man, kort haar, blauwe ogen. Ik zie een grijns, het is duidelijk geen teken van medelijden.

'Ik...' Mijn stembanden voelen alsof ze in beton zijn gegoten. Als ik mijn stem schraap, voel ik barsten en brokken. De mist in mijn hoofd trekt op. '...kan...'

De grijns wordt breder. 'Kom op, Adam. Niet zo zielig.' Er is geen plezier zo groot als leedvermaak.

'Ja. Ik ben er.'

Anders dan populaire fabels over wakker worden uit stasis vertellen, weet een reiziger bij het ontwaken direct waar hij zich bevindt. De vraag 'waar ben ik' komt niet in me op: ik zit in de stasiskamer van de QuePod. Dit is de proefvaart van deze Heisenberg-snelbus, en ik ben de enige passagier van het ruimteschip dat over een paar weken tweehonderd passagiers per vaart naar Proximus zal gaan vervoeren in een vaste lijndienst. En – ook niet onbelangrijk – het schip zit in grote problemen.

'Niet zielig doen, Adam, je moet aan het werk.'

Mijn zicht wordt scherp. De man boven me draagt de kraag van een Eerste Stuurman. Ik herinner me het gezicht: bij het vertrek van Busstation Lagrange2 is Eerste Stuurman Jacob van Drongelen kort aan me voorgesteld. Kapitein Joram gaf me geen gelegenheid voor een nadere kennismaking. Hij had haast, ik ging direct in stasis. Ik heb geen behoefte aan wakker worden in de ruimte, ze weten dat ze me alleen in geval van nood mogen wekken. Dit is dus een geval van nood.

'Ik ben onderweg, Jacob.'

De Stuur geeft me niet de tijd om de verplichte spieroefeningen te doen. Mijn hoofdpijn begint al op te komen, daar komen dus straks de onvermijdelijke krampen bij.

'Kapitein Joram heeft de koers verlegd.'

Tot mijn verbazing is Jacob niet in paniek, de blik in zijn ogen is eerder spottend. Wat er ook is gebeurd, het was voor hem niet onverwacht.

'Je moet aan het werk, dit is waarvoor je bent meegegaan.' Hij geeft me een paar pillen en een tube water. 'Hier, je kunt wel een pijnstillertje gebruiken.' Hij heeft gelijk.

Op de klok boven de sluis zie ik dat we pas twee weken onderweg zijn. Twee weken van de totaal vijf maanden geplande reistijd. Wat kapitein Joram ook van plan was, hij had er haast mee.

***

Mijn mannetje bij Verzekeringsbedrijf InsCom in Station Lagrange2 legde me voor vertrek het probleem uit.

'Er raken ruimteschepen beschadigd, Adam,' vertelde hij me. 'Gloednieuwe, peperdure passagiersschepen. Het kost een vermogen. En het ergste is: ze zijn bij ons verzekerd.'

We zaten aan een raamtafeltje met uitzicht op de blauwwitte biljartbal die Aarde heet. Ik was hier nog nooit eerder geweest en ik moet zeggen: het uitzicht raakte me. Ik dacht niet aan de kwetsbaarheid van die kleine planeet, zo cliché ben ik niet. Ik werd getroffen door hoe klein mensen zijn en hoe groot het kwaad is dat ze aanrichten. Ik vroeg me af op welke manier de mensheid in het heelal zulke sporen zou achterlaten.

'De transportschepen die we naar Superbe stuurden, hadden nooit problemen. Er waren nooit ongelukken, nooit vertragingen, nooit verstoringen.'

Hij staarde even naar buiten, naar de donkere verte waar ergens het nieuwe woonoord Superbe draait rond de ster Proxima en wacht op de eerste bewoners. In zijn ogen zag ik heimwee naar de zorgeloze tijd dat alles nog goed ging.

De Grote JachtWhere stories live. Discover now