4. Zoon van Ra

40 7 10
                                    

De marmeren vloer voelt koel aan mijn blote voeten. De rok die ik aan heb, ruist rond mijn benen en naast onze voetstappen is dat het enige geluid wat te horen is. Ik loop achter Zahur de kamer uit, maar beduidend langzamer dan hij, want met elke stap die ik zet, dreunt de pijn door mijn lichaam. Een mengeling van spierpijn, blauwe plekken en serieuzere verwondingen, zoals alle splinters in mijn handen, zorgen ervoor dat ik meer bezig ben met mezelf dan met mijn omgeving. Ik schrik me dan ook helemaal kapot als er uit het niets opeens een brede man voor mijn neus staat. Hij maakt een korte buiging en gaat zonder iets te zeggen aan mijn zij staan.

De man heeft een schild en een speer in zijn handen. Om zijn hoofd hangt een witte doek en ook de rok die hij draagt is wit. Om zijn bovenarmen en rond zijn polsen draagt hij een soort gouden banden. Ze zien er meer uit als boeien dan als decoratie, maar aangezien ook Zahur die om zijn polsen draagt, zullen het wel geen ketenen zijn. Daarnaast heeft de man een verschrikkelijk nors gezicht: zijn wenkbrauwen staan nog net niet in een hoek van negentig graden naar elkaar toe en zijn neus en lippen zijn een beetje verfrommeld. De blik die uit zijn zwart omlijnde ogen spreekt is haast nog erger; als ik geen Zahur binnen gehoorsafstand zou hebben, was ik al gillend weggerend. Nu zet ik alleen geïntimideerd een stapje opzij, terwijl ik kuch om Zahurs aandacht te trekken.

De jongen draait zich om en een grijns ontstaat als hij mijn geschokte gezicht ziet. 'Dit is je bewaker. Hij staat hier sinds gistermiddag en heeft nog niet geslapen sinds dat moment. Wees gerust zijn humeur verandert nog wel.' En voordat ik twee keer met mijn ogen heb kunnen knipperen, begint hij alweer te lopen. Ik heb geen andere keuze dan hem te volgen, waarbij ik voor het eerst wél op mijn omgeving let. Ondanks dat deze hele gebeurtenis te bizar voor woorden is en ik het liever niet mee zou maken, kan ik niet ontkennen dat wat ik nu zie echt indrukwekkend is.

Voor mij strekt zich een enorm lange gang uit, volledig in blauwwit marmer: zowel de tegels aan onze voeten als de muren getuigen van een enorme rijkdom. Aan onze linkerzijde bevinden zich allerlei kamers. In plaats van een deur hebben sommige van die kamers een linnen gordijn hangen, sommigen hangen naar beneden en anderen zijn naar de zijkant opgerold waardoor je naar binnen kunt kijken. Als ik bij een paar van die kamers een blik naar binnen werp, ontdek ik dat het maar kleine kamers zijn en dat er vaak alleen een bescheiden bed in staat met een houten tafel. Terwijl de vertrekken aan weerszijden van die ruimtes juist een zware, houten deur hebben en gesloten zijn voor loerende ogen. De deurposten van die kamers zijn rijkelijk versierd met graveringen in het blauwwitte materiaal. Ik vermoed dat in de kleine kamers bedienden slapen en de grote kamers bedoeld zijn voor hooggeplaatste mensen.

Aan onze rechterhand staat een koperkleurige balustrade. Vanaf de gang kijk je boven op een eetzaal of atrium. Nu is die uitgestorven; het enige levende wezen dat ik er zie bewegen, is een zwarte kat die heerlijk in de zon is neergestreken. Als ik vooruit kijk, zie ik, naast Zahur met zijn eigen bewaker, een rij zuilen die onze weg zullen gaan versperren. Tussen de pilaren door vang ik een glimp van een weids uitzicht op, voordat ook de zon haar weg naar mijn ogen vindt. Hoe dichter we bij de rij aankomen, hoe feller de zon protesteert en hoe moeilijker het is om iets te zien, alles om mij heen weerkaatst het licht van de brandende vuurbal dat recht naar binnen schijnt.

Dan slaat Zahur op tijd naar rechts af en staan we stil. De zon hebben we nu gelukkig in onze rug en na een paar keer verwoed te hebben geknipperd, kan ik eindelijk weer wat meer kan zien dan een grote bol licht. We staan voor een chique trap. Zoals een trap naar een balzaal in een sprookje eruitziet, waar Belle met alle gratie vanaf daalt en iedereen van beneden haar kan aanschouwen; precies zo is de trap waar we nu voor staan. En ik zou willen dat ik Belle was die met alle gratie kon afdalen. En ik zou willen dat ik een Beest had, die mij een arm kon aanbieden, maar helaas verloopt het leven vaak niet zoals je het graag zou willen.

De Laatste BootWhere stories live. Discover now