3. Een eersteklas nachtmerrie

29 8 10
                                    

Langzaam open ik mijn ogen. Een nachtmerrie eersteklas, iets met een aanvaring, dinosaurussen, portalen, krokodil-draken, een onweersbui, een farao en een rivier vol bloed. Waar de fantasie van een mens wel niet toe instaat is! En het voelde allemaal zo echt, alsof ik nog het gebrul en gegil in mijn oren kan horen suizen. Ik wrijf over mijn gezicht: het was echt bizar. Op de daarop volgende pijnscheuten had ik niet helemaal gerekend.

Een luide 'Au!' ontsnapt aan mijn mond voordat ik er erg in heb en zorgt ervoor dat ik in één klap wakker ben. Ik kom overeind en wil naar het glas water grijpen dat altijd naast mijn bed staat, maar in plaats daarvan staat er een enorme gouden kandelaar waar rook uit opstijgt. Dat is het allereerste moment dat ik me realiseer dat ik niet in mijn eigen kamer ben en dat dit niet mijn eigen bed is.

Ik lig op een soort bed, midden in een grote ruimte, omgeven door licht doorzichtige, linnen gordijnen die vanaf het plafond in een soort omgedraaide bogen naar beneden hangen. Mijn bed bestaat uit een soort houten omhulsel, staande op gekrulde poten, met daarin dikke dekens die als matras dienen en een koperen krul die het einde vormt, waartegen allemaal kussens liggen. Een onpraktische weelderige luxe. Naast het bed staat zoals genoemd een kandelaar die toch zeker net zo groot is als ik, als ik zou staan, die bezet is met gouden versiersels. Een soort wierook stijgt eruit op en doet de ruimte ruiken naar verse balsem, hoewel er ook een andere geur hangt die niet goed te plaatsen is.

Het is redelijk donker in de kamer. Het enige licht is afkomstig uit een deuropening links van mijn voeteneinde in de hoek van de kamer. Als ik mijn ogen een beetje samen knijp zie ik dat er een vrouw naast de deuropening staat, maar doordat ze het licht in haar rug heeft, kan ik haar gezicht niet goed zien.

Waar ben ik? Nogmaals hef ik mijn hand om over mijn gezicht te wrijven, maar halverwege stokt mijn beweging. Ze zitten onder de splinters en onder mijn nagels zit opgedroogd rood spul. Mijn hart slaat een slag over en mijn mond valt half open. Snel bekijk ik ook mijn andere hand. Deze is helemaal ingewikkeld in een verband. Ook mijn werkkleding heb ik aan, tenminste ten dele. Mijn witte broek is vervangen voor een soort lange, bruine rok, maar mijn polo heb ik nog aan. In plaats van de babyblauwe kleur, is het ding alleen helemaal bruin-rood en de geur die ervanaf komt is verschrikkelijk. Het verklaart de geur die in de ruimte hangt en waarom de balsem die niet kan verdrijven.

Dat is het moment dat er een kwartje begint te vallen. Er was geen droom, er was geen nachtmerrie. Er kwam echt uit het niets een boot die ons heeft geramd, ik ben echt van boord geslingerd en heb een echte dino gezien, ik ben echt naar een andere tijd getrokken en ik heb echt in een rivier gelegen die veranderde in bloed. En van dat bloed is mijn polo nu nog doordrenkt! Ik begin bijna te gillen, maar de vragen die spontaan opkomen, weerhouden me daar nog even van: Waar in hemelsnaam ben ik nu?! Waar zijn mijn ouders? En Valdar en Mozes! Zijn zij ongedeerd?

'Valdar!' Zijn naam is eruit voordat ik er erg in heb. Mijn goede vriend, is hij hier ook? Ben ik weer veilig terug in de eenentwintigste eeuw? Nog een keer. 'Valdar!' Ik begin in paniek te raken. De vrouw bij de deur lijkt te schrikken en rent met vlugge stappen de kamer uit. Ze roept iets onverstaanbaars.

'Nee, niet weggaan!' Tranen schieten in mijn ogen en ademhalen lijkt bijna net zo moeilijk als onderwater. Als er dan ook nog eens een jongen binnen komt rennen die ik uit duizenden herken, is mijn paniekaanval compleet. Het is de jongen die naast de farao stond op de boot die de onze tot zinken heeft gebracht...

Zijn haar gaat verborgen onder een gouden kap die met een glinsterende stof naar beneden valt. Zijn ogen zijn diep donkerbruin en omlijnt met zwarte kohl. Zijn gezicht is gehavend, een fikse schaafwond siert zijn kin en ook zijn schouder zit in een verband gewikkeld.

Zodra hij mij in deze toestand van paniek ziet, neemt hij zijn pas terug. Met rustige, doch zelfverzekerde stappen komt hij naar me toe gelopen. Als hij op de rand van het bed wilt gaan zitten houdt ik mijn hand naar hem opgeheven. Raspend probeer ik voldoende lucht naar binnen te zuigen. Voorlopig moet mijn aura intact blijven, mocht ik uit deze aanval moeten komen. Door de suizen in mijn oren kan ik niet verstaan wat de jongen roept, maar het is duidelijk niet tegen mij.

De Laatste BootTahanan ng mga kuwento. Tumuklas ngayon