Hoofdstuk 1

6 1 0
                                    

Ergens midden in de Atlantische oceaan lag een klein eilandje. Het eilandje was zo klein dat hij op geen een kaart of map was en niemand hem kende. Het eiland was zelfs zo klein en onbekend dat het niet eens een naam had. Maar het eiland was niet onbewoond. Er woonde een klein gezin, twee ouders met vier kinderen. Het jongste meisje zat op een steen met haar voeten in het water. Haar drie broers zaten met elkaar te zwaardvechten met stokken die ze hadden gevonden in het water.

Haar vader was elke dag aan het vissen en het liefst ging ze met hem mee, maar ze was te jong en het water was te gevaarlijk. Telkens zei ze dat ze niet bang was en dat ze mee wilde, maar het mocht nooit, dus daarom zat ze elke dag op dezelfde steen te wachten tot haar vader terugkwam.

Een aantal jaar later was het eindelijk zover, haar ouders gingen akkoord! Voor het eerst van haar leven klom ze op de boot, haar vader hielp haar. Met een grote glimlach zwaaide ze haar moeder en broers uit alsof ze jaren wegging. Ze keek naar de grote oceaan voor zich, eindelijk kon ze meer van die prachtige zee zien! Ze keek naar haar vader en hij keek glimlachend terug, hier had ze al jaren van gedroomd, en eindelijk komt haar droom tot leven!

Ze keek naar de dolfijnen naast hun boot zwommen, ze voeren al heel erg lang maar het was nog niet saai, het zou nooit saai worden.

Opeens stopte ze, verbaasd keek Zoey naar haar vader.

"Zoey, haal je hand uit het water en help me vissen." Hij knipoogde naar haar.

"Zijn we er?" Vrolijk keek ze om zich heen, ze zag alleen maar water.

"Ja, hier is het meeste en het lekkerste vis." Haar vader pakte het net en gooide het uit de boot, daarna pakte hij een hengel en gaf een hengel aan Zoey. Hij liet zien hoe je hem het water in moest gooien en Zoey deed hem na, in het begin lukte het nog niet maar na een tijdje kwam hij tenminste verder dan 1 meter van de boot vandaan.

Na een paar uur gevist te hebben, was de emmer al aardig vol. Ze besloten om terug te gaan naar huis. Zoey zat aan de achterkant van de boot en keek naar het water, ze zag grootte belletjes uit het water komen op de plek waar de boot eerst stond, ze draaide zich om naar haar vader maar hij keek de andere kant op. Zoey bleef nog naar de plek kijken en ze meende zelfs een donkere vlek te zien. Ze besloot het niet aan haar vader te vertellen, straks mocht ze niet meer mee omdat het te gevaarlijk was.

Een half uur later waren ze weer thuis. Vrolijk sprong Zoey uit de boot, struikelde, stond weer op en rende naar haar moeder toe om haar een knuffel te geven. "Het was zoo leuk! Het water was prachtig! Mam, ik heb dolfijnen gezien! Ik heb zelfs heel veel vissen gevangen!"

Haar moeder keek haar lachend aan. "Ik ben blij dat het leuk was, en dat het goed ging. Misschien mag je morgen dan weer mee." Ze liep naar Zoeys vader en gaf hem ook een knuffel. Zoey liep naar haar broers en vertelde wat ze allemaal had gedaan, maar ze vertelde niets over de belletjes en de donkere vlek in het water. Morgen ging ze er weer heen, en dan kon ze beter kijken wat het was.

Terwijl haar moeder de vissen klaarmaakte zat zijzelf op de grond een schip te tekenen. Ze stond op en keek over de zee. Haar lange bruine haar waaide in de wind en haar mooie groenen ogen leken kilometers ver te kunnen kijken. Haar moeder kwam naast haar staan, en haar steile zwarte haar waaide ook in de wind.

"De zee is echt prachtig vandaag." zei haar moeder met haar zachte bijna fluisterende stem, zo'n andere stem dan haar.

"De zee is altijd prachtig." Reageerde ze met haar hardere stem.

Haar moeder keek haar aan en glimlachte. "De zee is gevaarlijker dan je denkt. Er zitten daar duistere geheimen verscholen."

"Ik kan het best aan. Pap vist al jaren en er is hem nog nooit iets overkomen."

the fisherman's daughter Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu