6

10 1 0
                                    

“What the fuck, Lani? Wat deed je nou in het fucking Lazarushuis? En, en ... zonder mij?”
Van dat laatste wapenfeit lijkt ze nog wel het meest onthutst: Delani Wilfrieds die iets rebels doet zonder het gezelschap van Milly Ipsum – wereldnieuws, zeg. Alert the friggin’ media.
Ik houd alleen maar de nachtkijker omhoog als verklaring, want ik heb hier zo hard geen zin in: “Die had ik in de tuin laten vallen toen we ... Ik ging ‘m gewoon even terughalen en toen inviteerde Hugo me om binnen te komen en ...”
“Hugo?”
“Ja, Hugo”, antwoord ik schokschouderend, hopend dat de blos die in mijn wangen gekropen was toen hij me de foto’s liet zien nu geen ongewenste comeback maakt.
Ik staar naar het dashboard van Milly’s gezinswagen – zo’n verouderd mettalic-bruin breakmodel.
Ze hebben ‘m al zo lang ik me kan herinneren. Er is een bronzen geëtst plaatje van Sint-Christoffel op het dashboard geplakt, de patroonheilige van de reizigers en verkeersdeelnemers - dat weet ik omdat Milly’s moeder altijd een handkusje op het icoon petste als ze ons naar de muziekles bracht en dan in het Engels ‘Christoffel, take the wheel!’ exclameerde, alsof dat haar bijgeloof op de één of andere manier cool en hip maakte.
“W-wie is Hugo is hemelsnaam? Eén van hen? Zijn ze echt ...”
Milly staart me aan met grote ogen. Het voelt een beetje lasterlijk om het ‘geheim’ dat Hugo me heeft toevertrouwd te delen, zelfs met mijn beste vriendin en al helemaal onder het alziende oog van Sint-Christoffel. Ik antwoord daarom niet luidop, maar knik gewoon.
“Shiiiiit!” Alsof opeens beseffend dat we nog steeds voor het spookhuis in kwestie geparkeerd staan, trapt Milly ‘m op z’n staart en scheuren we de straat uit. Ik zeg het je, die patroonheilige heeft z’n werk aan het veilighouden van Milly Ipsum en haar illegale passagiers.
Ze rijdt me naar huis, maar niet vooraleer me de pieringen uit m’n neus gevraagd te hebben over mijn bezoek: wie er allemaal in huis was, of ik ergens bloedzakken zag liggen, of ze me ‘dreigend’ overkwamen, of ze haar gezien hadden de nacht dat we in hun tuin verstopt zaten ... Tegen de tijd dat ze me eindelijk uit laat stappen, is het al kwart voor acht.
En nog altijd heb ik haar niet verteld over de toelatingsbrief die al sinds vrijdag een gat in mijn schooltas brandt.

Wanneer ik thuiskom, staat mama in de keuken de vaatwasser uit te laden. Eigenlijk is dat mijn taakje volgens het ‘Grote Taakjesschema’ dat in permanent krijt op het aankondigingenbord gepreciseerd staat, maar ik ben na meteen na het avondeten weggeglipt om naar het Lazarushuis te vertrekken.
“Oh, sorry, mama – vergeten. Ik ga even naar de toilet en dan zal ik verder de keuken opruimen, oké?”
Ze geeft me een begripvolle glimlach, dat type waar alleen moeders mee kunnen weggeraken zonder er gedrogeerd uit te zien, en zegt dat het vergeven is als ik nog snel even de post uithaal.
“Nu nog?” vraag ik, mijn tas neerzettend op een lege keukenstoel maar mijn jas aanhoudend.
“Ik ben vanochtend wel al gaan kijken, maar je weet maar nooit. Je brief van de unief zou nu toch echt al aangekomen moeten zijn ...”
Ik verstijf ter plaatse. “Euh, ja. Nou ja, snail mail, hé. Waarom ze het ons niet gewoon mailen is me ook een raadsel. Maar ik ga wel even kijken” Ik gris de sleutels van hun haakje, dankbaar voor een excuus om weer naar buiten te kunnen en de betrapte expressie van mijn gezicht te halen voor ze me door heeft.
Hoe lang kan ik het nog verborgen houden? Waarom wil ik het überhaupt verborgen houden?
Ik frons hard en diep terwijl ik het grindpadje afloop en open de brievenbus met het kleine, roestige sleuteltje, er zeker van dat ‘ie leeg zal zijn. Maar ik blijk ongelijk te hebben: en ligt wel degelijk iets in de brievenbus, maar het is geen toelatingsbrief.
Het is een polaroid die half in twee geknipt is – ik moet spontaan denken aan Nearly Headless Nick, alleen is de persoon op de foto geen spookversie van John Cleese, ik ben het. Het is mijn polaroid. Die waar ik op sta met de nachtkijker als twee uilenogen voor mijn gezicht. Maar mijn ogen zijn weggekrast en op de twee helften staan in boze rode nagellakletters de woorden ‘BLIJF’en ‘WEG’geschreven.

De kans dat de afzender nog op de loer ligt is klein, maar ik speur automatisch de buurt af in een trage 360° die er heel cool zou uitgezien hebben in een film met ronddraaiende camera, met dan zo’n denderend basmuziekje erbij.
Voor de één of andere reden ben ik opeens geneigd om aan de nagellak te ruiken en een sluipend vermoeden van me te bevestigen. Ik probeer subtiel te sniffen en weet meteen dat ik gelijk heb: jep, het is Cherry Bomb-nagellak - ’s werelds eerste nagellak die niet zo’n gruwelijk geurtje heeft maar in plaats daarvan naar heerlijk smakelijk naar versgerijpte kersen geurt.
Beautyblogs hebben het er wel eens over. Pokkeduur spul. Kan je volgens mij ook alleen maar van uit Amerika en de UK bestellen.
Gezien ik er wel zeker van ben dat Cherry Bomb Red niet echt Hugo’s kleur is – en omdat ik op een basaal niveau van mensenkennis gewoon weet dat hij dit niet zou doen, niet tegen mij en niet met één van zijn eigen kiekjes – is iedereen een verdachte.
De bomma van hier tegenover die haar GFT-container op de stoep rolt, de Desperate Housewife van vier huizen verder die haar malteserhondje uitlaat. Maar zij weten natuurlijk niet waar ik was bij valavond. En ze hebben er ook niets aan als ik daar wegblijf.
Misschien is het een grap van Alvador en co? Maar zij wisten er zover ik weet ook niets van af dat ik nog ben teruggekeerd naar het Lazarushuis ...
Een momentopname van één verdachte blijft echter als een haperende PowerPoint-presentatie in mijn hoofd hangen: de groottante van de familie Winters. Had zij rode nagellak? Ik herinner het me niet meer zo direct. Maar zij moet het zijn.
Tgoh, leuk, ik heb dus een 60-plusser als vijand. En ze weet waar ik woon.

***

Die nacht droom ik over Sophie in haar ballerinatenue. Ze staat in het midden van de speelplaats van het Koninklijk Atheneum Traasdal en ze draait en draait en draait op haar afgedragen oudroze dansspitsen een gat in de grond, tot ze erin verdwijnt en een legioen zombies uit de ontstane kloof naar boven komt kruipen. Ze hebben groenuitgeslagen gezichten zoals in de Thriller-clip van Michael Jackson.
Geen één ervan is zo knap als Nicolas Hoult in Warm Bodies, maar eentje lijkt verdacht veel op Hugo. Die  grijpt mijn enkel beet, vooraleer er tergend traag aan te likken. Uit zijn mond kruipen maden en die wriemelen zich ook mijn been omhoog.
Ik gil zonder stem.
De kloof verbreedt en slokt me op.
Samen met Zombie-Hugo val ik de diepe duisternis tegemoet. 

Gekochte DagenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu