Besmetting

186 5 2
                                    

Hoofdstuk 1

Ik word wakker uit een rare droom. Ik kan niet goed herinneren waar die droom over ging. Ik stap uit bed en kijk op de wekker: 4 uur in de ochtend. Er is wat aan de hand. Ik ben eigenlijk te moe om na te denken, maar ik weet precies wat ik moet doen. Ik loop naar de kamer van mijn ouders. Ik tref een leeg bed aan, niet opgemaakt. Dat is niks voor mijn ouders. Waar zijn ze? 'Mam? Pap?' Hard schreeuwen kan ik niet. Ik loop vlug naar beneden. Maar daar tref ik een verlaten woonkamer aan. What the fuck? Waar heb ik mijn mobiel gelaten? Ik zou ze kunnen bellen. Voordat ik mijn telefoon pak kijk ik vlug naar buiten. Ik kan niet veel zien, het is nog te donker. Ik zie niks bijzonders. Ik loop naar mijn bed en ik pak mijn telefoon. Al snel zie ik meerdere berichten. Ik negeer ze. Ik moet eerst mijn ouders bellen.

Een kwartier later ben ik onderweg naar het ziekenhuis, er is iets met papa. "Niks ernstigs," had mama nog gezegd. Waarom melden ze het dan niet even? Eenmaal aangekomen zie ik mijn moeder al staan. 'Verdomme, mam. Waarom liet je niks van je horen? Wat is er allemaal aan de hand?' Ik ben te moe om echt boos te zijn.
'Rachel, luister. Het ging allemaal heel snel. Ik moest echt onmiddelijk naar het ziekenhuis met hem. Het spijt me, het kon echt niet anders.' Mama probeert zich er duidelijk uit te redden.
'Wat is er dan met pap?' vraag ik.
'Hij had opeens hoge koorts en voelde zich helemaal niet goed. Het zag er niet goed uit. Maar het bleek een virusinfectie te zijn. Ze kunnen het goed behandelen.' Mama klinkt opgelucht.
'Mag ik hem zien?' vraag ik.
'Nee, hij slaapt. Maak je maar geen zorgen, hij mag morgen weer naar huis.'
'Ik maak me geen zorgen,' zeg ik, 'ik vind het alleen raar dat jullie gewoon zomaar weg gingen zonder het tegen mij te zeggen.'
'Het zal niet nog een keer gebeuren Rachel. Sorry,' zegt mam.
'Oke,' zeg ik.

Papa was de volgende dag alweer opgeknapt. Het is de dokter nog steeds niet duidelijk waar het virus vandaan kwam, maar de laatste tijd werden steeds meer mensen met hetzelfde soort virus opgenomen. De volgende dag waren ze alweer beter. Het stond in de krant. Maar ik besteed er niet echt aandacht aan. Ik zit pas een half uur aan mijn huiswerk als mijn vriendin Chiara belt.
'Ha Reetsjol, (ze spreekt mijn naam altijd zo overdreven uit. Niet grappig) ik moet je zien, heb je effe?' 'Nou Chi, ik ben dus net aan mijn huiswerk en mijn pa is net terug uit het ziekenhuis. Kan het een andere keer?'
'Nou shit dat kan dus niet want ik ga morgen weg.'
'Weg?! Hoe bedoel je?' vraag ik.
'Daarvoor bel ik je dus. Laat dat huiswerk. Het is pas 11 uur. Kom gewoon. Ik zie je over een kwartier, doei!' Ze hing snel op. Dat betekent dat ik wel moét komen. Chiara is een typisch meisje dat van alles een feest maakt. Je kan moeilijk nee tegen haar zeggen. Ik ken haar al 5 jaar. Sindsdien spreken we elkaar elke dag. We zitten niet eens bij elkaar op school.

Een kwartier later zit ik in haar kamer. 'Chi ik snap het niet, hoe bedoel je weg?' vraag ik. Chiara antwoordt.
'Het is misschien wat laat om te vertellen, maar ik ga dus weg voor een tijdje.'
'Waarom?'
'Mijn ouders voelen zich niet veilig hier. Steeds meer mensen worden ziek. Ik snap niet dat jij er geen aandacht aan besteedt. Je laat het over je heen lopen. Je vader werd ziek en de volgende dag was hij weer thuis. Is dat niet wat vreemd?'
'Hoezo? Het is gewoon een virus. Dat kan niet kwaad. Mijn vader heeft nergens meer last van,' zeg ik. 'Dat is het juist! Je geneest niet in één dag van een best zwaar virus waar je hoge koorts van krijgt. Ze zijn het al een week aan het onderzoeken. Een toevallig is niet iedereen beter geworden. Twee mensen in ónze stad liggen in een dwangbuis in het ziekenhuis omdat ze de verplegers aanvielen. Zomaar.' Dat is mij niet verteld. Het klinkt vrij serieus. Waarom weet ik dit niet?
'Het ergste van allemaal,' gaat ze verder, 'is dat dit alleen hier gebeurt. In onze stad. Mijn ouders denken dat het virus zich snel ontwikkelt en dat het langzaam verspreidt.'
'Waarom heb je dit niet eerder verteld?' vraag ik.
'Ik wist dit ook pas sinds kort, ik moest het nog tot me door dringen en ik vond het moeilijk om het jou te vertellen,' zegt Chiara.
'Hoelang blijf je weg?'
'Geen idee, totdat er duidelijk is wat er aan de hand is. We willen ver weg gaan. Mijn ouders zijn nogal panisch weet je.'
Het is waar. Haar ouders maken zich overal zorgen om. Ik begin Chiara te snappen. Wat als het echt een kwaadaardig virus is? Waarom vertellen mijn ouders niks? 'Dus je gaat morgen al?' vraag ik.
'Ja,' zegt ze best teleurgesteld.
'Is het virus dan besmettelijk?' vraag ik, nu uiterst geïnteresseerd.
'Tja, het lijkt er wel op.' Ik zie dat Chiara het er moeilijk mee heeft. Ik snap het ook gewoon niet. Het klinkt vrij serieus wat Chiara zegt. Natuurlijk is ook nog niet alles duidelijk over het virus. Ik heb niks gehoord over dwangbuizen. Zou dat door dat virus komen? En wat als mijn vader zo wordt? Wat als hij nog helemaal niet beter is? Ik wil naar huis. Ik wil met mijn ouders praten. 'Ik moet naar huis Chi, ik spreek je morgen nog wel, doei.' Een beetje verward loop ik naar huis.

Mijn ouders wisten er van, ze wisten er verdomme van! Ze kunnen mij ook niets vertellen. Ik ben echt kwaad. Ze wisten van de dwangbuizen, ze wisten alles over het virus! En ze willen niet eens weg. Waarom gaan we niet weg? Ik wil met Chiara mee. Ik wil haar niet verliezen. 'Je moet niet zo bang zijn,' zeiden ze, 'wij zijn veilig. Chiara gaat alleen weg voor haar eigen veiligheid. Het is haar keuze. Wij blijven hier. De dokters zijn al zo ver met het onderzoek. Het komt echt goed.' Ik geloofde er geen snars van. Ik moet en zal mijn ouders overhalen om morgen te vertrekken. Ik ben wel benieuwd wat ze op het nieuws gaan vertellen vanavond. Het nieuws over het onbekende virus heeft zich snel verspreid. Inmiddels is het al wereldnieuws. En mijn ouders willen gewoon niet weg. Tot het nieuws begint maak ik mijn huiswerk maar af, als afleiding. Eenmaal klaar begint het nieuws. Gespannen zit in de woonkamer te kijken. Ik kijk mijn ouders niet aan. Ze beginnen met het virus. Ze kunnen nog steeds niet vinden waar het vandaan komt. Het is al wel duidelijk dat het besmettelijk is. Maar waarom zijn wij dan nog niet ziek? Over de dwangbuizen vertellen ze weinig. Wel vertellen ze dat steeds meer patiënten gek zijn geworden. Eentje is gedood, omdat hij niet meer kon stoppen.
'Rachel, je had gelijk. Morgen vertrekken we. Sorry,' zegt mam. Ik zeg nog steeds niks. De sfeer hier is angstaanjagend stil. Sinds het nieuws heb ik mijn ouders niet meer gesproken. Ik ben blij dat we weg gaan. Maar ik kan nog steeds niet geloven dat ze mij niet hebben geïnformeerd over hoe ernstig het virus is. Mijn buren gaan ook weg, volgensmij gaat de hele stad weg. Later in de avond kwam er een extra nieuwsbericht. Ze raadden ons aan om binnen te blijven en uit de buurt van zieke mensen te blijven. Maar ik denk dat niemand zich daar aan gaat houden, iedereen wil weg. Sommigen zijn al vertrokken. Wij vertrekken morgenvroeg. Ik vind het eng. Wat als het echt heel erg is? Wat als we nooit meer terug kunnen naar huis? Wat als we überhaupt niet eens weg kunnen?
Ik lig al ruim drie uur wakker in bed. Ik ben te bang om te slapen. Chiara is niet bereikbaar en ik wil mijn ouders niet lastig vallen. Het blijft angstaanjagend stil buiten. Maar dan hoor ik opeens een geweerschot. Eerst eentje, en snel daarna wordt het een zee van geweerschoten.

VirusWhere stories live. Discover now