Hoofdstuk 2

6 0 0
                                    

Hecate 

De lucht was anders. Rommeliger en voller. De liederen en gebeden van vroeger waren eruit verdwenen. Ook miste ik de voorheen altijd aanwezige geur van  de markten en de stank van mensen. Ik liet mijn ogen voorzichtig over het tafereel om mij heen gaan. Alles wat ik kon opmaken was dat het een plein was. Het was nieuw voor mij en de twee gebouwen behoorden goden toe die voor mij onbekend zijn. Het waren de tempels voor de Christelijke goden, of God eigenlijk aangezien zij er maar een hebben. Was dit de aanwezigheid die ik nu op de plaats van mijn Goden voelde? Had deze Christelijke god, die wij allen hadden toegelaten en niet probeerden te onderdrukken ons zo bedankt? Overal om mij heen bewegen de zogenaamde auto’s, de grote boosdoeners van het aanhoudende gezoem. Ik plaatste mijn handen voor mijn oren in een poging de geluiden buiten te sluiten. Het was te veel. De leegte die er ontstond door de afwezigheid van mijn kennissen werd opgevuld door de nieuwe cultuur en ontwikkelingen. Mijn ogen sloten, geteisterd door de zwarte vlekken die op mijn netvlies begonnen te dansen. De wereld bewoog sneller. Ik kon me nog herinneren hoe rustig en beheerst de dagen waren in mijn tijd. Men begon met een ligt ontbijt en ging vervolgens aan het werk. Niet in zo’n ijzeren doos, men was toen dichterbij de natuur. ’s Middags kon men snel langs het badhuis gaan om zijn oude sociale contacten te onderhouden en nieuwe te maken. Tenslotte was daar het avondeten en vervolgens was de dag eigenlijk ten einde. Waarom was dit zo veranderd? Waarom moet ik nu aankomen in een totaal verloren stad en zitten op een plein zonder echte betekenis, behalve dan het innemen van ruimte. Mijn mondhoek begon langzaam te trillen en mijn blik werd wazig. Ik miste de oude stad. Het was moeilijk onder ogen te komen aangezien ik mij er nooit werkelijk thuis had gevoeld. Er werden geen tempels voor mij opgericht en men gaf ook erg weinig offers aan mij. Maar ik had volgers en ondanks dat ik geen echt huis had waar ik tijdens mijn afdwalingen naar de aarde in kon verblijven, kon ik altijd een plek vinden. Mensen richtten altaars voor mij op, er stond altijd wel een maaltijd voor mij klaar. Ik was soms nog gewenst, mensen kenden mij. Nu ben ik niet geliefd noch geducht. Ik hoef geen liefde, geen massa’s aanbidders, geen zes-gangenmenu’s. Op dit moment wil ik enkel erkenning. Maar mensen zijn mij vergeten. De nieuwe goden, de nieuwe godsdienst heeft ons verdreven. Het heeft het geloof gebroken en onze huizen, de prachtige tempels, leeggehaald. We hadden het geloof nooit moeten toelaten. Het was een fout dit geloof waarbij ze bloed drinken en vlees eten te accepteren. Dit hebben we allemaal te danken aan keizer Constantijn. Zonder zijn edict van Milaan, dat een eind maakte aan de vervolging van deze kannibalen was zoiets nooit gebeurd. Vrijheid van godsdienst is niet goed voor mensen. Het is te veel vrijheid voor hen. Itaque hoc consilium salubri ac reticissi ma ratione ineundum esse credidimus, ut nulli omnino facultatem abnegendam putaremus, qui vel observationi Christianorum vel ei religioni mentem suam dederet quam ipse sibi aptissimam esse sentiret, ut possit nobis summa divinitas, cuius religioni liberis mentibus obsequimur, in omnibus solitum favorem suum benivolentiamque praestare. Het is onzin. We hadden de macht moeten bewaken. Hoe kunnen zij nu kiezen welke godheid voor hen het beste is? Het is niet mogelijk. Ze kiezen de god die hen het meest belooft. Het is als een politieke campagne. Eigenlijk is het belachelijk dat er een concurrentie strijd kan ontstaan tussen ons goden, terwijl wij zo verschrikkelijk veel overeenkomsten hebben. We willen toch allemaal hetzelfde. Wij willen verering en ik neem aan dat de moderne goden ongeveer hetzelfde willen. Wij zouden elkaar moeten steunen in de tijden dat mensen zich afkeren van het geloof. Maar dat is het verleden en ik begrijp dat wat gedaan is niet meer kan worden veranderd. Men kan het lot nu eenmaal niet veranderen, dat wordt tenminste gezegd. Het lot kan soms aan mensen worden getoond, maar dit is enkel als de Fatae dat als nuttig beschouwen. Dit gebeurt meestal bij hooggeplaatste stervelingen. Dit omdat zij veel macht hebben en daarom verstandig moeten handelen. Maar doen zij dit als zij hun lot kennen? Dit wordt gehoopt. Meestal veranderen de voorspelling echter niets aan het leven van de ingelichte. Meleager, de zoon van koning Oeneus van Calydon en Althaea bijvoorbeeld. Dit is weliswaar een Griekse mythe maar geeft mijn verhaal bijzonder goed weer. Een aantal dagen na de geboorte van dit jongetje kwamen de Fatae bij hem. Zij vertelden hem dat hij nobel en moedig zou zijn. Ook voorspelden zij hem zijn dood. Zij zeiden dat hij zou sterven als het laatste blok in de haard zou opbranden. Dit is zoals altijd erg vaag, maar daar houden de Fatae nu eenmaal van. Op deze manier zal de sterveling zich hen vaker herinneren aangezien hij de voorspelling zou proberen te ontcijferen. Misschien is dat hun manier om hun overlevingskansen te vergroten. Toen Meleager opgroeide waren zijn kracht en moed gelijk aan die van Heracles. Hij was de jongste van de Argonauten en volgens sommigen kon hij zelfs koning Aeetes van Colchis, de aanvoerder van de grootste tegenstanders van de Argonauten doden. Toen hij terugkwam van zijn reis trouwde hij Cleopatra en samen kregen zij een kind. Deze kalmte hield echter op toen Artemis een angstaanjagend zwijn in zijn thuisland losliet. Meleagor nam vanzelfsprekend de leiding in de missie om het beest te doden. Dit werd overwonnen. Vervolgens koos Meleagor een persoon uit om de prijs, de huid van het zwijn uit te reiken. Hij koos Atlanta, aangezien zij als eerst op het zwijn had toegeslagen. De groep was ontevreden dat een vrouw was gekozen maar besloten dit voor zich te houden. De oom van Meleagor besloot hier echter wat van te zeggen en de ruzie die hierbij uitbreekt leidt ertoe dat Meleagor zijn oom dood. Bij het horen van deze moord op haar eigen broer door haar zoon, verbrand de moeder van Meleagor het houtblok dat ze van de Fatae had gekregen en zoals voorspeld sterft Meleagor. Het lot kan dus wel bij de mens bekend zijn maar dit zal nooit betekenen dat de desbetreffende mens zijn lot ook kan veranderen. Ik ben echter volledig afgedwaald. Ik moet me focussen op de toekomst. In de toekomst ligt de oplossing en die moet ik daar dus ook gaan zoeken. Ik heb geen volgers meer. De mensen, vooral vrouwen, die zichzelf heksen vinden, hangen andere goden aan en als ze mij al wat aandacht geven dan geeft die aandacht niet genoeg kracht om mij lang te laten bestaan. Want dat is wat ik nodig heb. Geloof en daarmee kracht. Ik weet niet hoelang ik zonder echt geloof, zonder offers nog kan bestaan. De lifter gelooft in mij, of in elk geval kent en praat hij met mij. Hij weet dat ik besta en zolang dat het geval is hoef ik niet terug in die verschrikkelijke, lange slaap. Dat is de toestand waarin al mijn bekenden verkeren. Een duisternis, een bedrukkende leegte die alle lucht uit onze longen perst maar ons toch het verlangen geeft uit te ademen. Een voortdurende honger die niet te stillen is maar waarbij je het gevoel hebt dat het eten vlak boven je neus hangt. Ik begreep nu precies hoe Tantalus zich moet voelen. Hij leed een eeuwig durende honger en dorst maar zag dat zowel het eten als het drinken binnen handbereik waren. Het water stond aan zijn kin en de fruitbomen hingen juist boven hem. Maar als hij probeerde te drinken zakte het water weg in de aarde en de takken van de  fruitbomen waaiden bij elke poging wat fruit te plukken weg. Hij bleef echter proberen ondanks dat hij wist dat hij hiermee niets zou bereiken. Daarin heb ik bewondering voor hem aangezien ik zelf het na een aantal pogingen had opgegeven. Maar ik wil hier verder niet aan denken. Zolang de lifter mij aandacht geeft kan ik blijven.

You've reached the end of published parts.

⏰ Last updated: Jul 17, 2014 ⏰

Add this story to your Library to get notified about new parts!

Vroeger was het drukkerWhere stories live. Discover now