Hoofdstuk 1: Het gat in de muur

4 0 0
                                    

Als je dit leest, ben ik meegenomen, net als de rest.

Mijn naam is Prairie Pluviam. Nou ja, dat wás mijn naam. Tegenwoordig word ik gedwongen te luisteren naar de "naam" 0512. Ik woon in een vesting genaamd Anzaris. Ik noem het de gevangenis omdat het verboden is om ook maar een voet buiten de stadsmuren te zetten en omdat het overstroomt aan de geheimen. Geheimen waar wij, gewone burgers, niet eens aan mogen denken, laat staan over praten. Toch blijft het moeilijk te negeren: wij zien elke dag dingen gebeuren waarvan onze nekharen overeind gaan staan. Wij moeten regels opvolgen waarvan wij het doel niet zien. Als je deze regels niet opvolgt word je meegenomen. Tenminste zo noemt men het.

Ze denken dat je meegenomen wordt door Anzar, de god waar wij in zouden moeten geloven. De meeste mensen doen dat ook, gewoonweg omdat ze geen keus hebben, maar mijn vader accepteerde het niet zo makkelijk. Mijn vader was een slimme scherpe man, die, net zoals mij, te nieuwsgierig was voor een plek als dit. Tot verafschuwing van onze vrienden praatte hij openlijk met mij over wat hij dacht en vond. Zijn bureau lag vol met teksten en tekeningen waarvan ik, als jong meisje, de betekenis niet van begreep. Hij nam me mee naar plekken waar hij vervolgens uren stond te kijken en dan met een frons aantekeningen maakte terwijl ik in bomen klom en achter eekhoorns aan rende. Altijd als ik uit school kwam en vertelde wat ik geleerd had schudde hij verontwaardigd zijn hoofd en sloot zich vervolgens uren op in zijn kantoortje. Nooit heb ik hem begrepen.

Op een dag nam mijn vader mij weer eens mee naar een plek. Ik had er niet veel zin in vanwege een naar voorgevoel, maar daar besteedde ik niet veel aandacht aan, omdat ik mijn vader blij wou maken. Eenmaal aangekomen op de plek zag ik dat deze anders was dan al de voorgaande plekken waar mijn vader mij mee naartoe had genomen. We stonden bij een stadsmuur. Niet zomaar een stadsmuur, een stadsmuur met een gat erin. Een gat net groot genoeg voor mijn magere vader. Voor ik hem tegen kon houden kroop hij erdoorheen.

Hij keek achterom en zei: 'Volg mij niet, ik ben zo terug.' En hij gaf mij zijn oude warme glimlach en ik vertrouwde hem. Ik ging tegen een boom aan zitten en bestudeerde vol interesse een vlinder die lui op een bloem zat, de vogels zingend naar elkaar. Hun muziek zo harmonieus met de natuur. Ik weet niet hoe lang ik daar heb zitten luisteren, maar opeens werd de muziek verstoord door een angstaanjagend achtergrondgeluid. Het was één seconde helemaal stil en ja daar kwam het. Een soort geritsel, getik.

Ik wist gelijk wat ik moest doen, dit hadden wij op school tig keer geoefend. Ik pakte mijn regencape en sloeg het gauw over mij heen, daarna pakte ik mijn paraplu en zocht ik voor de dichtstbijzijnde schuilplaats. Normaal gesproken stonden de kleine huisjes her en der verspreid, maar hier op zo'n vergeten plek was er geen huisje te bekennen. Ik raakte in paniek. Ik rende het bos in, blind van angst voor de regen, daar heb ik mijzelf in een holle boom genesteld en ik heb urenlang gewacht tot de regen eindelijk stopte.

Ik haastte mij weer terug naar de muur en riep wanhopig naar mijn vader. Geen antwoord. Hoe lang ik daar heb zitten huilen en schreeuwen herinner ik mij niet meer. Het enige wat ik weet is dat ik wakker werd in een bed in een klein kamertje. Daar zou ik voorlopig moeten blijven. Jaren gingen voorbij. En van mijn vader heeft niemand ooit weer wat gehoord.


Geheimen van de RegenWhere stories live. Discover now