Tussen één ziel

7 2 0
                                    

In een klein dorpje, ergens aan de oostkant van Moskou, speelde een oudere man buiten met drie kinderen. Twee meisjes, een tweeling, en hun oudere broer. De meisjes konden niet ouder zijn dan een jaar of zeven. Ze lachten, dansten en sprongen rond hun vader. Het bos, direct aansluitend op het huis, lag er vredig bij. De zon verlichtte de bladeren van de bomen met een oranje gloed. Een bel luidde, vader keek op, glimlachte naar moeder. De geur van een versgebakken brood vond zijn weg al snel over het grasveldje. De man nam zijn dochters bij de hand, het eten stond klaar.

Zo vreedzaam als het etentje begon, zo bleef het niet lang. Vader speelde met zijn dochters, knipoogde naar moeder na een grap of opmerking. De tweeling leek tevreden, aten hun volle borden met een glimlach leeg. Maar de oudere broer leek de vreugde niet te delen. Stil zat hij voor zijn bord, nog geen hap was gegeten. De stemmen van zijn gezinsleden gleden bij hem langs, gelach, lieve woorden, zoveel mooie dingen werden er gezegd tegen zijn moeder en zijn zusjes. Het deed hem niet goed, hij was zich zo bewust dat zijn vader hem nooit die woorden had gezegd, nooit zijn arm om zijn schouder had gelegd. Zijn moeder had hem wel getroost als hij zijn knie open had gehaald aan de harde tegels in de tuin. Zijn vader had hem getolereerd totdat zijn zusjes werden geboren. De perfecte meisjes, een tweeling ook nog, specialer kreeg je ze niet. Hij werd in een hoekje geduwd, niemand keek meer naar hem om. Hij vervloekte zijn vader en zijn zusjes, balde zijn vuisten op tafel, sloot zijn ogen. Zijn ouders keken pas naar hem toen de tafel begon te schudden, geschokte uitdrukkingen op hun gezicht. Plots trok er een groen licht door de tuin, kroop onder de voordeur door.

Iedereen verstijfde, keek starend voor zich uit, als in een soort trance geraakt. Het groene licht greep langs de keukentafel. Niemand bewoog zich toen het licht naar de tweeling greep, vertakkingen gleden over hun benen, hun buik, armen en nek. Hun ogen plots van een zacht bruin veranderd in felgroen. De meisjes pakten elkaars hand vast. Zo snel als het licht gekomen was, was het plots ook weer verdwenen, maar ook de tweeling was nu spoorloos. De trance leek te zijn doorbroken. Vader keek om zich heen, schoot overeind uit zijn stoel. Beende naar de voordeur, sloeg die achter hem dicht. Moeder zag hoe hij door de tuin rende, hoe hij de namen van zijn dochters schreeuwde. Ze zag hoe hij naar het bos tuurde, voordat zijn benen hem niet meer wilden dragen en hij met de handen in zijn haar tegen de grond stortte. De zoon veegde zijn neus af aan de mouw van zijn shirt, haalde zijn schouders op en ging op bed, niemand leek op hem te letten.

De dagen gingen voorbij. De oudere broer kon zijn moeder 's nachts zachtjes horen huilen in haar slaapkamer. Iedere nacht opnieuw. Hij voelde een vleugje medelijden voor haar. Hij kon ook zijn vader tegen haar horen praten. In het begin met lieve woorden, hij probeerde zijn vrouw, en zichzelf, ervan te overtuigen dat hun dochters terug zouden komen en alles goed zou zijn. Maar naarmate de dagen verstreken en de nachten langer werden, leek alle hoop die vader nog had als sneeuw voor de zon te verdwijnen. Moeder huilde nog altijd elke nacht, maar zijn woorden werden harder, hij werd luider en gemener. De zoon hoorde alles. Woord voor woord kon hij meeluisteren hoe zijn moeder uitgescholden werd, verteld werd dat het hoogstwaarschijnlijk haar schuld was dat zijn dochters verdwenen waren. Als zij meer met hen had gespeeld, als zij vriendelijkere woorden had gesproken, als zij, als zij, als zij...

De dagen gingen op in weken. Aan slapen werd niet veel meer gedaan, aan spreken ook niet. In stilte werd het eten naar binnen gewerkt, in stilte werd er naar het nieuws gekeken, in stilte werd er buiten gezocht naar de tweeling. Het enige dat de stilte kon doorbreken was het geluid van een vuist die hard neerkwam op de houten keukentafel, het breken van glas, kapot gegooide vazen waarvan het water door de vloer sijpelde. Flikkerende lichten wanneer iets tegen de lamp aangegooid werd. Het doordringende geluid van het snikken van moeder, het huilen. Het eindeloze huilen. De zoon zei niks, maar in hem laaide een vuur aan, de vlammen werden hoger en heter met elk woord dat zijn vader vuilmaakte aan zijn moeder. De woede die hij al jaren voor zijn vader voelde, werd alleen maar sterker, nu het niet alleen hij was, maar ook zijn moeder genegeerd en uitgescholden werd. Hij had gehoopt dat nu zijn, o zo geliefde, zusjes buiten zet waren geplaatst, het beter zou worden voor hem. Dat zijn vader wellicht in zou zien dat ook zijn zoon de moeite waard was. Dat zijn eerstgeborene eenling net zo veel liefde verdiende als zijn perfecte, speciale dochtertjes. Het leek alleen maar averechts te hebben gewerkt, in stilte leefde de jongen voort, altijd met een schuin oog lettend op zijn vader. De dwaas, hij vermoedde niks.

Anderhalf jaar later, nog steeds geen spoor van de tweeling. Vader beende nog altijd iedere dag het bos in, tevergeefs zoekend naar zijn kinderen. Hij merkte het niet eens op, de dag dat zijn zoon zijn jas ook pakte en aandrong met hem mee te zoeken. Nooit eerder had hij dat gedaan, altijd op de achtergrond gebleven, geen woord aan zijn zusjes gespendeerd. Maar vandaag wilde hij mee het bos in, en nog had vader niet door dat hij vlak naast hem liep. Nog altijd zag hij zijn zoon niet staan, hoorde hij zijn woorden niet. Voelde niet hoe zijn voetstappen de zachte grond onder hun voeten liet trillen terwijl hij naast hem liep. Moeder bleef thuis, keek uit het raam naar het bos, voelde een beknellende emotie die ze niet thuis kon brengen. Ze wreef over haar borst, alsof ze het gevoel uit haar lichaam wilde duwen. Kippenvel kroop over haar armen en haar benen. Het bos begon groen te gloeien. Net zo fel als die dag anderhalf jaar geleden. Moeder struikelde achterover, kwam met goed geluk neer op een stoel, waar ze bleef zitten tot haar zoon weer door de voordeur stapte. Vader kwam niet thuis die dag.

Drie dagen later lag het levenloze lichaam van vader in de tuin, onder de schommels, op zijn rug in het zand. Zijn handen lagen gekruist over zijn borst, alsof iemand hem daar zo had neergelegd. In het zand zaten voetafdrukken, twee paar. Vier kleine voetjes, bijna even groot, vluchtig weggeveegd met een korte handbeweging, niet goed genoeg om de afdrukken onzichtbaar te maken, het leek haastig te zijn gedaan. Moeder knielde bij het lichaam neer, ze huilde niet, ze zei niks. Ze haalde haar hand door het zand, raakte zacht de voetafdrukken aan. Ze pakte wat zand op, liet het door haar vingers naar beneden glijden. Minuscule groene steentjes bleven achter op haar handen. Ze draaide zich naar haar zoon, die achter haar tegen een boom geleund stond. Even dacht ze het groen van de steentjes in de ogen van hem te herkennen en ineens dacht ze terug aan jaren geleden, tijdens haar zwangerschap van haar dochters. Ze herinnerde zich de kleine jongen, altijd met zijn oor tegen haar buik gedrukt, zoveel enthousiasme in zijn felgroene ogen als hij naar haar omhoogkeek. Haar kleine zoon was zo blij om zusjes te krijgen om mee te spelen. Ze wist niet hoe ze zijn ogen was vergeten, hoe ze haar kleine man zo lang niet had gezien, terwijl hij altijd naast haar zat. Ze keek naar haar zoon, nu zoveel ouder maar nog altijd haar zoon, haar kleine man. Zijn ogen leken te gloeien in het donker van de schaduw die de boom op zijn gezicht maakte. Ze glimlachte kort toen ze het zich eindelijk besefte, alles in zijn plaats viel.

Op de begrafenis, in het hoekje van de kamer, stonden twee jonge vrouwen. Verborgen door een doek over hun gezichten. Hun ogen leken groen te gloeien, en een enkele opletteling zou beweren dat er een traantje uit een oog ontsnapte. Ze draaiden zich naar de deur, pakten elkaars hand, en verdwenen net zo mysterieus als dat ze hier gekomen waren. Moeder zag ze nog net weglopen, voelde het steken in haar hart. Ze pakte de hand van haar zoon, kneep er zacht in. Ze was dankbaar voor haar leven nu, er stond een man naast haar die haar liefhad, zoals vader dat nooit had gedaan. Ze wist dat haar dochters veilig waren. Een broederliefde is sterker dan men dacht, een bond gemaakt al voor de geboorte van haar dochters, één gezamenlijke ziel.  

Tussen Eén Ziel [Between Two Minds] [DUTCH]Where stories live. Discover now