Proloog

219 9 0
                                    


De nacht was net gevallen, de bladeren ritselden door de zwakke warme wind, de bomen in het bos waren oud en vervallen. Ze sliepen, er was een tijd geweest toen de bomen wakker waren, ze dansten in de wind, de bladeren bewogen op hun eigen manier, de bloesem was mooier dan ooit. Maar die tijden waren voorbij.

Het was een tijd van beknelling en gevaar, een gevaar dat je met een beweging kon onthoofden, kon afslachtten zonder medelijden. Het volk van Narnia had zich verborgen toen de strijd tot het hoogste kwam, zonder Aslan maakte ze weinig kans tegen de Telmarijnen, het vreselijke volk dat hun land binnentrok.

Koning Ender, zoon van oud koning Caspian, had nadat het haastige bericht van een van zijn generaals alle ruiters teruggeroepen. Ze bestonden uit een oude garde, een garde die over duizend jaar er niet meer zou zijn, maar nog in het geheugen van een paar gegraveerd was. Zelf sprong hij ook op zijn paard, hij zou de onrustgever de kop indrukken.

De paarden maakten zich een weg door de bomen, sommige varens zwoegen tegen hun enkels aan, andere vertrapten ze onder hun hoeven. De ruiters hadden hun handen op hun zwaarden liggen, pijlen lagen op bogen, bijlen werden losgemaakt uit hun schedes.

Ze stopte bij een ravijn, het keek uit op een hard stromende rivier. De paarden begonnen te blazen, ze krabbelden naar achteren. De zogenaamde grens van Narnia was berucht, vreemde wezens leefden daar, de bomen zouden leven- al hadden ze er niets van gemerkt.

Stemmen werden meegevoerd naar de wind, de koning haalde zijn neus op. Ze hadden hun onrustgever gevonden.

'Kom op,' commandeerde hij. 'We rijden via de brug.' Dat hadden ze natuurlijk ook eerder kunnen doen, maar ze wisten ook dat precies op deze plek de aarden brug nog goed was geweest twee dagen geleden. De veranderingen in het land gingen snel, te snel.

*•*•*•*

'Ik ben de dochter van Eva, ik bevrijd jullie van deze onraad die ons land heeft belaagt!' schreeuwde ze. De bewoners van Narnia juichten, de centaurs stampten met hun hoeven op de grond, de minotaurussen bliezen met hun neuzen. Niemand zag dat er twee dassen de rots op klommen waar het meisje opstond.

Het was een open plek waar ze zich op bevonden, een open plek die afgezonderd werd van de rest van het bos door muren van klimplanten. De takken van de bomen hingen zwakjes boven de plek, het volk van Narnia hadzich verzameld voor het lage rotsblok. Het meisje dat erop stond vond hun aandacht voor alles.

Een van de dassen trok aan de onderkant van de broek van het meisje. Ze keek naar beneden. 'Wat is er Rada?'

'De Telmarijnen zijn weer op pad,' mompelde de das in een vrouwelijke stem. 'Ik hoorde ze naast ons huisje komen.'

'Weet je waar ze naartoe gingen?'

'Ze leken deze kant op te gaan,' zei de das. 'Richting de Stenen Tafel.'

'Maar dat is-'

'Naar hier, u moet gaan. Ze komen naar hier,' zei de mannelijke das achter haar. 'Ik heb-' zonder ook maar op zijn verdere zin te wachten richtte het meisje zich weer op het publiek.

'De Telmarijnen komen, verstop jullie,' zei ze met een harde en kalme stem. De enigste eenhoorn die aanwezig was hinnikte en galoppeerde weg. Algauw volgde de andere Narniërs zijn voorbeeld. De laatste staart verdween door de muur van klimplanten. De vrouwelijke das was verdwenen. De mannelijke das stond nog steeds op de steen.

Het meisje pakte haar jas van de steen en trok deze aan.

'Gaat u mee?' vroeg ze aan de das.

'Natuurlijk, majesteit.' Het meisje knikte.

EUPHORIA- Narnia!Where stories live. Discover now