Hoofdstuk 2

13 1 0
                                    

Gelukkig was het nacht en niemand was te zien op de straten, het duurde niet lang voordat mijn benen het begaven, ik moest rusten en slapen om normaal te kunnen functioneren. Hoe moeilijk het ook was om een plek te vinden waar ik rustig en warm kon dutten, ik gaf niet op en keerde naar een steegje toe, die liep ik af om vervolgens bij een plein uit te komen. Zo verstopt en onvindbaar, hier komen ze nooit naartoe. Ik keek rond en zag een paar huizen staan, in het midden stond een put en daarachter een groot gebouw dat leek op een kerk. De lichten waren uit maar dat nam de hoop niet van mij af, ik richtte mijn blik op de kerk en liep er naartoe. Ik liet een diepe zucht en reikte uit naar de hendel dat op de deur zat, waarschijnlijk zal er niemand zijn die mij kan opvangen. Toen ik de hendel eenmaal beet had sloeg ik hard op de deur naderhand liet ik los en deed ik een paar stappen naar achteren. Mijn ogen observeerde het oude verroestte hout van de deur, er was al jaren niks aan gedaan- de deur ging open met een zwaai en een jonge man keek me aan met woeste ogen, goud gekleurde vlammen kwamen uit de oogkassen; wie was hij?

''Wie mag u zijn? zo laat heb ik nog nooit iemand horen kloppen.'' Hij sprak met een erg beleefde toon, het liet mijn hart sneller kloppen. Ik boog voorover om mijn excuses aan te bieden, maar voordat er iets uit kwam sprak de jongen opnieuw. ''Het is oké, niemand kan je tegenhouden. Komt u binnen, dan wil ik graag u reden horen.'' Mijn ogen gingen wijdt open en ik stond terug recht op, mijn mondhoeken trokken langzaam omhoog naar een kleine glimlach. De jongen had zijn rug al naar mij toegekeerd, ik stapte naar binnen en de sloot de deur achter me. Ik zag meteen een bord aan de zijkant 'Zolang je maar loopt is er een weg naar buiten' die zin snapte ik even niet en schoof ik naar mijn achterhoofd om het misschien later nog te vragen aan de jongen. Met snelle passen stapte hij door en ik als een onbekend persoon in dit huis liep hem achterna. We liepen een eetkamer binnen, het was vrij groot en mooi bekleed, veel mooier dan het boeren huisje dat ik in woonde. Hij nam plaats op een stoel, ik ging aan het einde van de tafel zitten tegenover hem, hij legde zijn armen op tafel en de vlammen in zijn ogen verdwenen. Er kwam een korte stilte, ik sprak geen woord, niet-wetend wat ik moet zeggen tegen de jongen die aan de andere kant zat, een gastheer die mij zomaar binnen liet op een tijdstip waarin niemand meer het huis uit komt. ''Mijn naam is Rin, ik woon hier met vele andere. Mijn grote vraag aan jou is; wie ben jij en waarom voel ik me onveilig.'' Ik krabde mijn voorhoofd en dacht even goed na, onveilig? ''Ik heet Tempest, Griffin is mijn achternaam. Ik ben hier gekomen nadat..-'' Ik brak mezelf even af, was het goed om deze jongen te vertellen hoe ik hier ben beland, Ik beet op mijn lip en keek omlaag, na een diepe zucht begon ik weer te praten. ''mijn broer me vertelde weg te rennen omdat de WOTR achter me aan zit. Hij gaf me deze ketting als laatste aandenken en toen ben ik gevlucht.'' 

Mijn vingers wreven over de foto van de ketting heen en ik aarzelde, mijn ogen keken een beetje omhoog naar de jongen. Met open mond staarde hij naar me, tranen in zijn gezicht, een kleine steek in mijn hart is was ik kreeg toen ik zijn blik zag. Gouden ogen die dezelfde angstige maar moedige blik gaven net als mijn broer zijn ogen, het was een blik die ik kende uit duizenden; een blik dat me een rilling gaf. De jongen stond op en schoof zijn stoel naar achteren, handen op tafel gedrukt, voorover gebogen bleef hij me aankijken. ''Een Griffin?!'' ''Is dat bijzonder dan..?'' Rin brak uit in een lach en veegde een traan weg met zijn duim ''Natuurlijk is dat bijzonder, de Griffin familie staat bekend voor rijkdom en heeft vele gebouwen ontworpen.'' Ik gaf hem een puzzelende blik terug en wreef over mijn ogen, een rijke familie? Nou ik heb me halve leven op een boerderij gewoond en geslapen op één van de meest crisis bedden. Rijkdom is iets wat wij zeker niet bezitten. ''Ik heb geen rijke familie.'' Antwoordde ik en leunde terug in mijn stoel, zijn glimlach verdween en de angstige blik keerde terug. ''Dan ben jij zeker het zusje van Chess'' Hij keerde zijn rug naar mij en keek omhoog naar een groot schilderij dat aan de muur hing, hij kende mijn broer? Misschien weet hij meer over mijn verleden. ''Chess was een aardige jongen, maar veel geheimen verschool hij achter een masker. Ik was goed bevriend totdat hij me verraden had, hij vertelde mijn grootste geheim aan zijn ouder die dat weer aan de WOTR vertelden. Toen ben ik hier beland, een plek waar je kan zijn wie je wil zijn zolang je doorloopt.'' 

Mijn broer was een leugenaar, nee dat was een leugen- de enige die ik in me leven kon vertrouwen was hij, hij die mij zal beschermen.. ''Dat is een leugen!'' ''Jij mag denken wat jij wilt, maar dit is realiteit. Jou broer is een lopende robot dat doet wat hem beveelt wordt.'' Rin draaide terug en ging terug zitten op zijn stoel, hij schoof aan en legde zijn armen terug op de tafel. ''De Griffin kant dat arm is is een kant van de familie die je niet kan vertrouwen, geboren en getogen als leugens voor deze wereld, en jij valt er net zo goed onder. Verlaat dit gebouw en dat is mijn bevel.'' Ik liet me niet wegjagen en schudde mijn hoofd, het moment dat ik zijn ogen weer zag waren ze bedolven in gouden vlammen, hij liet zijn tanden zien en schoof zijn stoel met een trap naar achteren. De stoel viel om tegen de kast en een vaas viel naar beneden, ik liet mezelf niet bang maken en bleef zitten met een harde en koude blik. Hij mag mijn broer niet op deze manier zwart maken, dat heeft hij niet verdiend. 

''Is daar iemand?'' Ik keek om over mijn schouder naar de deur, een volwassen man kwam naar binnen gelopen, hij had een stok in zijn handen met een paar edelstenen die hingen aan de zijkant, zijn ogen waren open maar de manier waarop hij liep was niet vanzelfsprekend. Ik hield me stil en bleef kijken ''Ren..'' ''Rin! wat doe jij nog zo laat op.'' De man schreeuwde luidt, het leek alsof hij niet wist waar Rin was, dit was mijn kans om weg te rennen en nieuw onderdak te zoeken. Ik wachtte niet en zette het op een rennen, met een snelle snelheid bereikte ik de voordeur en greep de klink vast. ''Rin ben jij dat..?'' een iets jongere stem klonk door mijn oren, de stem was zo lief en betoverend dat ik de hendel los liet, een diepe zucht verliet mijn mond en ik draaide mezelf om. Een klein meisje met een stok, niet dezelfde als de man had maar een andere variant. ''Persia! blijf waar je bent ze is gevaarlijk, het is een Griffin..''

-------------------------------------------

Dankjewel voor het lezen van dit hoofdstuk! Delen zou lief zijn, vindt jij dit nou een leuk boek? laat een berichtje achter over wat beter kan en wat niet.



Als jij het maar niet bentWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu