(Hoofdstuk 21) ~ Verjaardag

Start bij het begin
                                    

‘Oh, dus daarom denk je dat ik liever door spinnenwebben wil gaan?’ Vroeg ik sarcastisch. Hij opende zijn mond om iets te zeggen, maar weer was ik hem voor. ‘Grapje, Prins.’ Zei ik lachend met een kort klopje op zijn borst. Ik liep voor hem uit en viel bijna toen ik merkte dat er een trap naar beneden was. Vladimir trok me aan mijn bovenarm terug bij hem. ‘Normaal gezien zou ik vrouwen voor laten, maar ik denk dat het beter is dat ík eerst ga, in dit geval dan toch.’, ik knikte enkel en volgde hem. In zo’n situatie’s wenste ik dat ik ook een vampier was, dan had ik een nachtziend visie. Maar dit betekende uiteraard niet dat ik vampiers niet meer verrachte! Ik verracht hun nog steeds, en blijf hun verrachten. Bloedzuigers waren gewoon in één woord, verschrikkelijk. Ze namen altijd een slokje hier, een slokje daar, en voelden zich altijd geweldig. En “slokje” was dan misschien nogal zacht uitgedrukt voor “leegzuigen”. Ondertussen had Vladimir de boekenkast weer gesloten door aan een ouderwetste, niet brandende fakkel te trekken. Ik voelde dat het hier vochtig was en hoorde onze voetstappen in allerlij richtingen echoën. Toch wist Vladimir precies waar we heen gingen. Ondertussen vroeg ik me af wat we bij de mensen gingen doen, ik bedoel, ik had gewoon honger… Nadat ik voor de honderste keer struikelde botste ik tegen Vladimir doordat hij onverwacht stopte. Ik hoorde hem omdraaien – zonder dat ik het zag. ‘Wil je dat ik je draag?’ Vroeg hij. Ongewenst kreeg ik kippenvel van zijn woorden. Mijn hart begon sneller te kloppen – wat hij zonder twijfel hoorde in deze stilte – en ik schraapte mijn keel. ‘Is… eh, dat niet raar?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik bedoel, we zijn niet samen. Niet meer, en… ik weet niet.’ Stammelde ik. Het was natuurlijk stom van me om ons liefdesleven hierbij te betrekken, aangezien het er niets mee te maken had. Ik dacht even Vladimirs adem te horen stoppen, of ik hallucineerde, dat kon ook.

‘Dus we waren samengeweest?’ Vroeg hij aarzelend.

‘Euh… ik weet niet. Als jij vindt dat dat zo is dan…’

‘Ik dacht dat jij net bevestigde dat we samen waren…’

‘Ja, maar ik weet niet of dat echt zo was, want ik weet niet wanneer we dan ongeveer samenwaren, daarom dat ik het jou vroeg. Wie weet was het voor jou niet echt een relatie…’

‘O,’ wist Vladimir enkel uit te brengen. Een moment lang viel er een gênante stilte over ons heen.

‘Was het voor jou een relatie?’ Vroeg Vladimir uiteindelijk.

‘Ja,’ antwoorde ik stil. ‘Voor jouw?’

‘Ja,’ fluisterde hij terug. Het was weer stil, maar niet meer gênant, het was eerder een moment van stilte wanneer je nadacht over iets.

‘Oke.’ Zei ik opeens. Ik voelde dat Vladimir me niet begrijpend aankeek.

‘Draag me,’ zei ik wat stiller. Redenen? Weet ik niet. Het voelde gewoon alsof het juist was. Zonder nog iets te zeggen pakte Vladimir me moeiteloos op en begon verder te wandelen. Ik sloeg mijn armen om zijn nek terwijl hij me wat dichter bij hem vasthield – als dat dan nog kon. Na een tijd zei hij dat we er waren en zette hij me neer. Ik keek wat in het rond, aangezien ik niet zag naar waar.

‘Weet je dat zeker..?’ Vroeg ik twijfelend.

‘Ja. Wacht, let op, hier is er een trap. Ik zal even het luik openen zodat je wat licht hebt.’ Na die woorden hoorde ik Vladimir inderdaad een of andere trap opgaan. Ik hoorde het gekraak van iets metaligs en opeens kwamen er een aantal lichtstralen tevoorschijn. Ik voelde de zon op mijn kaken en even stond ik daar een moment, met mijn ogen dicht, genietend van de zon. Ik stapte trapje per trapje naar boven en opeens voelde ik de bijtende koude wind. Verdomme, ik was mijn jas vergeten! Klappertandend wreef ik over mijn armen.

‘D-dus, w-waar g-gaan we h-heen?’ Vroeg ik bibberend – hopend op een warme plek. Vladimir lachte. ‘Kom hier,’ zei hij glimlachend. Hij deed zijn lange donkere jas uit en gaf die aan mij.

‘W-weet je het z-zeker?’ Aarzelde ik. ‘Straks h-heb jij het k-koud.’

‘Weet jíj het zeker? Of wil je liever dat ík de jas draag?’

‘Geef hier!’ Bevool ik hem al bibberend. Ik kon er niet meer tegen, tegen de spelletjes van de Prins. Als hij het niet nodig had, wilde ik het wel hebben hoor! Hij leek in ieder geval niet zoveel last van de kou te hebben als ik. Toen ik mijn omgeving inspecteerde zag ik alleen bomen. En sneeuw.

‘Je zei toch dat we niet meer door het bos hoefden te gaan?’ Vroeg ik fronsend. Vladimir deed het luik terug dicht en verstopte die weer onder het sneeuw. ‘Ja, kijk achter je, we zijn er.’, toen ik me omdraaide zag ik dat hij gelijk had. Ik zag de straten, bevolkt met mensen. Ik voelde een vlaag van heimwee opkomen, maar die onderdrukte ik meteen. ‘Ben je niet bang dat ik wegloop?’

‘Dat doe je niet.’ Lachte hij terwijl hij voor me uit ging wandelen, steeds dieper het bos in. Ik volgde hem. ‘Misschien wel.’ Mompelde ik. Dat bedoelde ik dus met dat vampiers zich altijd geweldig voelden. Ze waren er altijd van overtuigd dat wat zij dachten altijd juist was, en als dat niet zo was, dan werden het boze vampiertjes. Wacht eens… barrières? Check. Vladimir hoefde dit nou niet echt bepaald horen. Hij draaide zich plots om. ‘Je gaat echt niet weglopen.’ Er was geen woede of wat dan ook in zijn blik, nee het was eerder… een overtuiging.

‘En wat als ik dat wél doe?’ Plaagde ik hem. In een seconde stond hij achter me en hield hij me zachtjes om mijn middel vast. ‘Dan vang ik je,’ fluisterde hij net zo speels terug, in mijn oor. Ik moest om een onbekende redenen giechelen. Oh, help, dacht ik cynisch. Snel probeerde ik het kippenvel gevoel te onderdrukken en duwde ik me van hem weg. Ik liep lachend – wat was dat nou?! Het leek wel alsof ik dronken was, of zoiets – weg en ik hoorde Vladimir achter me rennen. Hij liep niet op z’n snelst, hij behield eerder het tempo van een gemiddelde man. Toch was hij sneller dan mij, uiteraard. Hij verscheen voor me en ving me waardoor ik struikelde. Zo viel ik op hem op de grond. Het laagje sneeuw om ons heen dwarrelde terug naar boven van de klap en belandde zo op ons gezicht. Ik rolde me naast Vladimir en we moesten allebij lachen. Vreemd. Een lachende Vladimir? Een blije ik? Hadden we soms alcohol gedronken?! Een tijdje keken we elkaar alleen maar van opzij aan – de omgeving vergetend. Vladimir pakte mijn hand vast en ik keek hem vragend aan.

‘Kom. Ik wil je iets tonen.’ Lachte hij waarna hij recht stond. Ik krabbelde met moeite overeind en volgde hem. Opnieuw. We waren een tijdje aan het lopen voor ik ongeduldig begon te worden. ‘Zijn we er al bijna?’

‘Nog niet,’ antwoorde hij.

‘Vladimir, ik dacht dat we uit het bos zouden blijven.’

‘Dat heb ik ten eerste nooit gezegd, ik zei dat je niet door het bos moest stappen om hier te geraken. En ten tweede, we zijn behoorlijk dicht bij de rand van het bos.’, ik liet een geërgerde zucht horen. ‘En toch zitten we op een of andere manier door het bos te wandelen.’ Protestreerde ik.

‘Katie-oh, we zijn er.’

‘Wat?’ Vroeg ik fronsend.

‘We zijn er.’ Herhaalde Vladimir. Ik ging naast hem staan zodat ik kon zien wat er voor me was. Mijn mond viel open. We waren misschien dan wel wat verder van de rand terug in het bos gewandelt, maar deze plek was gewoon… magisch. Er was een bevroren meer in het midden waarover een bruggetje geplaatst was. Daarnaast was er een laken op het sneeuw gelegd waarop een picknickmand stond. De bomen rond het meer en het laken waren versierd met leuke en felgekleurde lichtjes. Toen ik me met mijn open mond omdraaide richting Vladimir grijnsde hij speels. Hij wist het.

‘Gefeliciteerd, Katie.’ Zei hij zachtjes, terwijl hij een pakje voor zich uit hield.

Duistere PrinsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu