de orkaan

60 3 0
                                    


De regen valt naar beneden. Mijn haar is al doorweken. De wind waait door mijn haar. Op het nieuws hadden ze gezegd dat er een orkaan komt. Je hoort het geluid van me schoenen klakken tegen de grond. De wind wordt steeds sterker. De wind waait harder dan ooit hier waar ik woon. Mensen hebben alles afgesloten. Soms zie nog iemand rennen of een auto door de straat racen maar veder is er niks, behalve wind. Ik zelf vind het een beetje overdreven Je kan prima hier lopen op straat. Alleen een beetje regen. Alsof je van suiker bent en als je nat word begin je te krimpen totdat je dood bent. Opeens duwt een harde wind tegen me. Ik knal tegen de muur. Me hooft bonkt. Ik ren naar huis zo snel ik mijn benen het maar kunnen dragen. Een meisje ligt midden op de straat. Haar ogen zijn gesloten. Haar bruine haar is ook doorweekt. Ik ren naar haar toe. Ik schud haar heen en weer maar ze wordt niet wakker. Ik leg mijn hand op haar hart. Ik voel zacht gebonk. Ik schud haar nog een keer heen en weer. Niks.  Ik pak haar op en loop vlug naar huis. Ik loop snel op de weg naar huis. Niet alleen omdat het meisje gewond is maar ook omdat het koud is en je verkouden kan worden. Mijn handen zijn bevroren van de kou. Ik pak mijn huissleutel en open de deur. Een vlaag van warmte strijkt door me heen. Ik leg het meisje op de zwarte bank neer. En laat het water koken, voor thee.
Het meisje slaap rustig door de herrie. Ik schud haar heen en weer. Niks. Het huis trilt een beetje. Ik kijk naar het meisje. Ze opent haar ogen langzaam. Haar bruinen ogen kijken zoekend om haar heen, door de kamer. “Waar ben ik?” zegt het meisje zwak. Ik leg mijn hand op haar coole hooft. “Rustig maar, ga maar slapen,” zeg ik zacht. Het meisje sluit haar ogen. Ik voel haar hand trillen. Ik pak een deken en leg het op het onbekende meisje. Het meisje van straat. Het huis trilt weer. Het meisje kreunt. Ik sluit de gordijnen, drink me heette thee op, trek me pyjama aan en ga naar mijn slaapkamer. Het meisje kan wel alleen zijn, toch? Ik loop naar het meisje. Ik kijk haar na. Het meisje lijkt in orde te zijn. Ik sluit het af en loop naar mijn kamer, door de donkere gangen.
Ik ga liggen in bed en denk na over de dag. Als ik lig besef ik hoe moe ik ben. Ik voel mijn oogleden trekken om dicht te gaan. Ik kijk rond de kamer in. Misschien wel om te kijken of het veilig is, of om wat te horen. Wat ik ook wil, het is doodstil. Ik hoor alleen mijn eigen adem. Mijn zachte, rustige, adem. Ik kijk nog een keer rond en sluit dan mijn ogen, mijn trekkende ogen leden. Ik voel rust. Mijn hooft is leeg. Het is alleen maar zwart en nog eens zwart—leeg.
Het vellen zonlicht schijnt in de slaapkamer. Ik open me ogen.de moeheid van gister is weg. Het meisje! Schiet er in mijn hoofd. Ik sta op en loop naar beneden. Door de belichte gang. Gister was het hier pikdonker. Nu hoef je niet eens het licht van de maan nodig, de zon doet het gewoon—gewoon voor je schijnen.
Het meisje ligt, roerloos nog, steeds op de zwarte bank. Er loopt een klein litteken over haar voorhoofd. Het litteken heb ik niet eerder gezien. Waarschijnlijk was het bedekt met haar bruine haar. Haar bruine haar bedenkt nu ook een beetje. Ik glij er met mijn vinger langzaam over het litteken. Het litteken dat is niet zichtbaar was. De mond van het meisje veranderd in een glimlach. Haar roze lippen breder en breder worden. Alsof het kietelt. Gek genoeg wordt ze niet wakker. Maar dat geeft niet, ze heeft haar rust nodig. Nu kan ze nog haar rust hebben.
Ik loop naar de keuken en maak ontbijt. Een simpele boterham met hagelslag. Als ik een hap neem vallen er wat hagels uit van het uiteinde van het broodje—door de kiertjes.
Ik maak ook een ontbijt oor het meisje. Als ik aan het smeren ben denk ik aan haar. Het bruine haar dat nu helemaal droog is, haar bruinen ogen. Het litteken flitst door mijn hoofd. Ik ben klaar en loop naar het meisje toe met het ontbijt in mijn hand, op een dienblad. Het dienblad is gevuld met een broodje hagelslag (geen idee of ze het lekker zal vinden), een glaasje halfvolle melk, een rietje en bestek. Ik heb maar geen bloemen erbij gedaan want dan lijkt het net bijna een dat. Ik heb niet eens bloemen. Het meisje gaat echt niet naar het dienblad kijken.
Ik schud het haar wakker en geef haar het ontbijt door het dienblad op haar schoot te leggen. Het meisje staart naar het ontbijt. Haar mond gaar aarzelend op en neer. Alsof ze zit te wachten dat haar mamma haar een hapje in haar mond doet. Natuurlijk kan ik niet boos op haar zijn. Ik weet niet eens of ze gehandicapt is. Het was misschien ook wat onbeleefd op de manier dat ik het deed. Het meisje is nog geen millimeter opgeschoven.  In plaats van nog meer onbeleefder te blijven pak ik het bestek op. Ik schijf wat eten op het bestek en beweeg het richting haar mond. Het gezicht van het meisje is bleek wit, ze ziet er al wel wat beter uit dan gister. Ik staar naar haar litteken. Ik ga door totdat het eten op is. Dan pak ik het glas met halfvolle melk en beweeg het naar haar mond. Het meisje wikkelt haar handen om het plastic glas en begint te drinken. Ze heeft snel haar drinken op alsof ze nog nooit heeft gedronken en het hard nodig had

BFFWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu