'Dat geloof ik graag,' glimlachte Duvall en hij pakte Genesis' hand. Zonder het te vragen vouwde hij zijn vingers in de hare en trok haar mee door de tuinen van het enorme paleis. Al snel loste het enorme paleis achter hen op en werd het verborgen door donkere bomen en rijkgekleurde struiken. Het voelde als een herademing.

Omdat Genesis geen zin had om te praten – dat zou ze zo meteen al genoeg moeten doen – liet ze Duvall zijn gang gaan en blikte ze nieuwsgierig en vol ontzag om zich heen. Ze passeerden een paar houten huizen, die op een kunstige manier in de bomen waren uitgehakt of verweven leken te zijn met de metersdikke stammen. Dat was zo goed gelukt dat het soms moeilijk was om te woonoorden van elkaar te onderscheiden, alsof woud en huis volledig één waren en in elkaar opgingen.

'Vind je het mooi?' Duvalls stem was zacht en ze knikte meteen. Het was geen leugen. De manier waarop de elfen hun leven hadden weten te delen met de natuur was ontzagwekkend. Ze hadden een weg gevonden om niets te vernietigen en toch gelukkig en gezond te zijn.

Rond de meeste huizen hingen bloemenkransen van witte bloesems en dromenvangers, die een zacht tikkelend geluid maakten. Rode en bruine eekhoorns keken hen nieuwsgierig na en parelwitte duiven zweefden zachtjes koerend met hen mee. Genesis draaide haar hoofd en bleef staan bij het horen van een zacht geritsel.

Meteen was ze alert, al haar spieren gespannen.

Duvalls hand glipte uit de hare en hij fronste. 'Wat is er?'

'Sst!'

Ze hoorde hem iets mompelen en negeerde het. Zo langzaam mogelijk, met haar benen lichtjes gebogen, sloop ze vooruit en hield haar hoofd schuin. Het geluid werd luider en luider, alsof er iets met een rotvaart op haar af kwam gelopen. Ze hield haar adem in.

Twee gouden oogjes gluurden tussen de bladeren van een voor haar onbekende struik door. Genesis voelde opluchting door haar heen golven en stak een hand uit. 'Hé, je – '

Verder kwam ze niet. Er was een flits van iets zwarts en een zwaar gewicht dat tegen haar borst klapte en het volgde moment lag ze op haar rug in het dikke, lange gras. Bovenop haar bewoog het onbekende beest en een door de zon verwarmde vacht kwam in haar mond terecht. 'Pff!'

Zo voorzichtig mogelijk duwde ze het dier van zich af en kwam een stukje overeind. Achter zich hoorde ze de hese, geamuseerde lach van Duvall en ze bloosde zo diep dat ze het rood bijna zelf op haar wangen kon zien bij het neerslaan van haar ogen.

Op haar schoot zat het vreemdste wezen dat ze ooit had gezien. Het was niet erg groot, ongeveer een uit de kluiten gewassen kat, en zag er vriendelijk en mollig uit. Zijn gitszwarte vacht was overdekt met witte, kronkelende spilaren en zijn gouden oogjes leken te groot voor zijn ronde kop. Hij had twee pluizige witte oren, die voorzien waren van bleke puntige uiteindes zoals van een lynx. Eigenlijk leek het beestje echt wel op een kat. Tot haar verbazing had het dier enkel een klein bolletje als staart.

'Eh, hallo...'

De vreemde kat opende zijn bek en toonde een rij scherpe, fijne tandjes. Hoi.

Wat ben jij?

Nagels prikten in haar bovenbenen en Genesis moest haar kaken op elkaar klemmen om niet te gaan schreeuwen. Ze hapte gekrenkt naar adem en wilde de kat van zich afduwen, maar het dier keek haar zo strak aan dat ze het niet durfde. Je bedoelt zeker wíe ik ben, toch? Niet wát?

O, eh, ja.

Het katachtige wezen maakte een snorrend geluidje en trok met zijn snorharen. Ik ben Meron. En omdat je het zo graag weten wilt, ik ben een Middernachtlynx.

Een wat?

Een Middernachtlynx! Meron keek haar verbijsterd aan, duidelijk ontzet dat ze niet wist wat voor wezen hij was. Zijn zongekleurde ogen gleden naar Duvall, die met zijn armen over elkaar geslagen stond toe te kijken en grote ogen trok. Hij leek al even verbaast, ook al had hij hun gesprek niet kunnen volgen. Wij zijn magische wezens.

PAX - De BegaafdenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu