'Net als ik,' bevestigde hij. Mijn vingers knepen in zijn schouders, Ryven kromp in elkaar.

'Dus waarom ben jij wel blij met je leven?' Strak keek ik hem aan, ik eiste een antwoord op de vraag die me al jaren achtervolgde. Al jaren probeerde ik voor me te houden dat de zegelhouders miserabel waren in Apicro, dat mijn verbanning naar Basal een verhulde zegen was. Mijn illusie werd in stand gehouden door de dekking van de sociale media over de zegelhouders. Ik geloofde liever de uit context gehaalde artikelen, dan dat ik me martelde met deze gevoelens. 'Waarom kunnen jullie wel trots je hoofd hoog houden? Waarom zijn jullie wel geliefd?'

En ik niet?

Ryven raakte stil, zijn angst was weggesmolten en verplaatst met een medelijden, eentje die men had voor een verlaten kitten. Knarsend met mijn tanden drukte ik mijn vingers dieper in zijn schouders, ergens had alle blijdschap die ik net had zich vervangen met een razende woede. Stilte was ook een antwoord.

Zwijgend veegde ik zijn voeten onder hem vandaan, zijn ogen schoten wijd open. Het deed me goed om de angst weer terug te zien schieten in zijn blik. Voor hij overeind kon krabbelen, plantte ik mijn ene knie op zijn borst met al mijn gewicht. Zijn ademhaling raakte zwaar, maar zijn vervloekte gezicht was nog steeds mooi in de smog.

Met mijn onderarm drukte ik op zijn keel. Misschien moest ik hem maar vermoorden, het was mijn initiële plan geweest om hem uit te schakelen zodat ik niet meer terug naar de gevangenis moest. Maar mijn sensatie zoekende hart had gewoon het einde van de zoektocht van de oh-zo lieftallige broer naar zijn sanfia willen zien. Ik lachte in mezelf, ik was hopeloos.

'Ik had toch gezegd dat je iemand anders als gids moest nemen, snoepje.' Mijn arm drukte harder op zijn zachte nek, het was zo makkelijk om iemands luchtpijp af te knellen. Vooral als hij niet eens probeerde tegen te stribbelen. Ryven had een onleesbare blik, de druk op zijn keel leek hem niets te doen. 'Ik haat mensen zoals jij.'

De enthousiasme keerde terug in mijn lichaam, de brandende sensatie om iemand te vermoorden. Mijn moordenaarszegel gaf me het ultieme geluk zolang ik iemands leven ontnam, als het kon dan wilde ik het gevoel voor altijd koesteren. Maar dat betekende dat ik nooit kon stoppen met deze bloedlust, met mijn handen vies maken. In dit soort situaties maakte het me niet meer uit, de verloren controle en de razende bloedlust zorgden ervoor dat er geen schuldgevoel kon optreden. Althans niet meteen.

Grijnzend leunde ik mijn volledige gewicht op mijn arm, dit keer vertrok Ryvens gezicht. Dit was allemaal voor mijn overleving, wanneer hij gestorven was, kon ik weer verder met mijn leven in Basal. Deze zoektocht was voorbij, net zoals onze samenwerking. In mijn hoofd bedankte ik hem nog, zonder Ryven was ik nooit zo makkelijk uit de gevangenis gekomen.

Een warme duim streelde de tranen weg die onbedoeld waren gaan lopen, zijn stem was nog minder dan een fluistering.

'Het spijt me, Liris.'

Mijn hart barstte uiteen in kleine stukjes, mijn mond wilde vragen waarvoor het hem speet, maar mijn lichaam werkte niet mee. Met een gebroken glimlach drukte ik op zijn keel, hoopte dat het proces niet te pijnlijk was terwijl Ryven wanhopig nog lucht naar binnen probeerde te krijgen. Met onregelmatige hikken verzamelde hij zo veel mogelijk zuurstof in zijn longen. Al mijn gedachten gingen door mijn hoofd als een wervelwind, van Ryvens bedoeling tot mijn gevoelens. De woorden vormden een lange ketting die mijn lichaam een kopje onder trok in de zee van mijn pijn en verdriet. Zelfs het geluk van de zegel kon me niet meer verdoven.

Ik keek toe hoe Ryvens ogen wegrolden, zijn borst schokte onder mijn knie. Het was bijna voorbij.

'Liris, jij bitch.'

Een naald zonk in mijn schouder, geschrokken sprong ik overeind, maar het was te laat. Mijn blik viel op Elana, haar schort nog altijd besmeurd met bloem. Ze was niks veranderd, ze was nog precies hoe ik me haar herinnerde. Hijgend stond ze over me heen.

Zonder nog enige energie te hebben, zakte ik door mijn knieën. Mijn lichaam viel naast die van Ryven die naar zijn bleke hals greep. Mijn loodzware oogleden streden tegen de neiging om te slapen, maar uiteindelijk won de verdoving het van mijn lichaam.

═══☩══✦══☩═══

Die nacht droomde ik, een droom over mijn ouders die zo enthousiast waren toen ze erachter kwamen hoe hun enige kind een zegelhouder was. Vol trots waren ze alle familieleden en kennissen rondgegaan, ze zorgden ervoor dat iedereen die ook maar twee zinnen met mijn ouders had uitgewisseld wist dat ik een zegelhouder was.

Totdat de zegel zich daadwerkelijk begon te ontwikkelen op mijn dertiende en de droom van mijn ouders compleet in diggelen was gevallen. Ze hadden gehoopt dat mijn zegel nuttig zou zijn voor de maatschappij, dat ik de perfecte inwoner van Apicro zou worden. Maar in plaats daarvan besefte ik me dat de zegel slechte bedoelingen had, nadat ik iemands arm had gebroken omdat ze me nep noemde doordat ik een laatbloeier was. Het ging allemaal te makkelijk en zodra ik haar bebloed op de grond zag, wilde ik meer. Ik wilde haar meer zien pulsen op de grond en haar bloed door de ingevingen van de tegels zien sijpelen.

Ik had het gelukkig niet gedaan, maar mijn lichaam vergat nooit dat onoverwinnelijke gevoel.

Mijn ouders luisterden naar me, knikten begrijpelijk en gaven me en grote knuffel. Ik had gedacht dat ze me snapten, dat ze me zouden steunen terwijl ik mijn gevoelens onder controle zou krijgen.

Maar in plaats daarvan nam mijn vader me de week daarna mee naar mijn kamer in Basal, vertelde me dat ik hier kon blijven zodat ik niet overprikkeld zou raken van alles in Apicro op advies van de dokter. Hij zou me later ophalen.

Hij was nooit meer teruggekomen.

'Het spijt me, Liris.'

Hoeveel ik wel niet gedroomd had om zulke woorden te horen, maar niet van Ryven. Van mijn ouders, van de dokters die me niet konden helpen doordat mijn zegel een slecht geval was, van de Raad die me eerst feliciteerde met de zegel om me vervolgens weg te zetten als grof vuil. Van iedereen, behalve Ryven.

Hij was de enige die me behandelde als een mens, als een gelijk iemand die naast hem kon staan.

En dat beangstigde me.

ZoekendeWhere stories live. Discover now