1

64 23 7
                                    

De dag begon als één van de besten. Ik werd naast haar wakker, terwijl de ochtendzon in mijn kamer scheen. Zij sliep nog, ze was erg moe van werk de dag ervoor.

Voor even staarde ik naar haar egale gezicht waar een zonnegloed op scheen. Ik voelde niets meer dan geluk. Ik was gelukkig met haar, en zij met mij. De ochtend was mooi, mooier kon niet.

Sara was net als de zon voor mij. Mooi, warm, oogverblindend.

Met moeite opende ze haar ogen, ze gaf me een stootje met haar elleboog toen ze zag dat ik naar haar staarde. Ze werd er altijd verlegen van. Ze wilde niet verlegen zijn, dus deed ik er alles aan om haar dat wel te laten voelen. Ik kon ervan genieten. Hoe ze haar gezicht dan weg draaide, hoe haar lichaamstaal veranderde.

Maar zodra ik merkte dat ze er onzeker of ongemakkelijk van werd, stopte ik meteen. Ik wilde dat zij zich zelfverzekerd kon voelen bij mij, volgens mij deed ze dat ook. Ondanks alle tegenslagen. Ondanks iedereen die tegen ons is.

"Hoe laat is het?" Had ze met haar slaperige stem gevraagd toen ze zich verlegen had omgedraaid. "Tien uur." Las ik van mijn horloge af.

Ze sprong overeind, nog sneller dan dat ze vannacht in slaap was gevallen. Ze had een veeleisende baan, of baas. Ze gaf alles van zichzelf en hield soms niks voor mij over. Maar het was goed zo. Ik wist wat haar liefde voor mij was.

Was, ja.

Toen ik haar op de tijd had gewezen was ze uit bed gesprongen. Blijkbaar moest ze vandaag om negen uur alweer op de werkvloer zijn, ik wist er niets van. En zo wel, dan had ik haar ook laten slapen.

Ik had toegekeken hoe ze zichzelf haastig aankleedde. Het deed me terugdenken aan de voorgaande nacht. We hadden ruzie gehad nadat ze weer veel te laat van werk terug kwam. Ik had me alleen gevoeld die avond, omdat ze niet thuis was. Ik wist hoeveel werk voor haar betekende, ze was zo ambitieus.

Ze wilde altijd meer uit zichzelf halen. Zelfs toen ik dacht dat ze het toppunt van succes had bereikt, wilde ze meer. Ergens kon ik dat wel waarderen aan haar.

Het was alleen niet de bedoeling dat onze relatie eronder zou gaan lijden.

We hadden geschreeuwd tegen elkaar, maar kort daarna lagen we naakt tegen elkaar aan. Zo wist ik dat het nog wel goed zat. Dat ze enkel stress heeft, maar dat ik nog altijd genoeg voor haar was.

De volgende ochtend had ze me voor vertrek een vluchtige kus gegeven. De laatste kus.

Ik heb er spijt van dat onze laatste kus niet anders was. Ik had haar vast willen pakken. Ik had haar in het moment teruggehaald naar het nu. Ik had haar een sensuele zoen gegeven. Ik had haar de bevestiging gegeven dat het zo goed is. Ik had haar 'tot vanavond' gezegd.

Maar zo is het niet gegaan. Onze laatste kus duurde nog geen seconde en ik heb niks tegen haar kunnen zeggen. Zelfs niet 'rij voorzichtig'. Ik heb me vaak afgevraagd of het een verschil had gemaakt. Was het ongeluk dan niet gebeurd? Of was het sowieso gebeurd, maar had ik me minder schuldig gevoeld?

Ik ben bang dat het vragen zijn die altijd onbeantwoord zullen blijven.

De eerste paar dagen na het ongeluk was er niets meer over waar ik Sara aan zou kunnen herkennen. Ze was zo toegetakeld dat haar gezicht onherkenbaar was geworden. Het was schokkend om te zien. Misschien zelfs traumatiserend.

Maar toch besloot ik elke dag, de hele dag, bij haar te zijn. Alle tweeënveertig dagen. Dag in, dag uit. Ik heb nog nooit zo vaak de zon zien ondergaan en weer zien opkomen. Normaal sliep ik dan, maar in deze weken heb ik vaak geen oog dicht gedaan.

De zon die altijd zoveel moois voor mij betekend had, betekende nu niets meer. Want degene die er voor mij betekenis aan had gegeven, was er niet meer. Ze was er nog wel, maar ze was niet hier.

Soms als ik te lang naar haar verminkte gezicht keek, zag ik beelden hoe het ongeluk heeft kunnen plaatsvinden. Wat zal Sara in de laatste seconden gedacht hebben? Wist ze wat er gebeurde? Of was ze meteen buiten bewustzijn? Was ze bang? Had ze spijt? Van ook maar iets? Dacht ze aan mij? Als ze dat deed, wat dacht ze dan?

Aan het einde van de tweeënveertigste dag leek er een eind te komen aan de hel waar ik in zat. Maar niets bleek minder waar. Ze ontwaakte uit haar wekenlange coma. Maar bij dat geluk, brak er een nieuwe hel aan.

Ze was alles kwijt. Alle herinneringen. Alles.

Ze wist niet waar ze was. Ze wist niet wie ik was, of wie haar ouders waren. Ze wist niet eens wie ze zelf was.

Ik had niet op willen geven, maar wat moest ik dan als dokters en haar ouders mij zeiden dat dat beter was? Ik heb haar moeten laten gaan, al wilde ik niet.

Ik was voor het eerst in tweeënveertig dagen het ziekenhuis uitgelopen. Ik had even afscheid mogen nemen, al keek Sara me aan alsof ik een wildvreemde was.

Sinds toen heb ik niets meer van haar vernomen. Ik zou niet weten hoe ze er nu uit ziet. Heeft ze nog steeds dezelfde mooie haren? Nog steeds dezelfde huid die glimt als de zon erop schijnt?

Hoe klinkt haar stem nu? Hetzelfde als twee jaar geleden? Of is het veranderd?

Hoe loopt ze nu? Heeft ze nog steeds dezelfde houding?

Wordt ze nog steeds snel verlegen? Hoe lacht ze dan? Hoe klinkt haar lach nu?

Hoe spreken haar ogen? Verklappen ze nog steeds alles wat haar hart voelt? Of is alles afgesloten?

Ik vraag het me allemaal af terwijl ik naar haar aan het staren ben. Het kan niet waar zijn. Ik zie haar. Levendig.

Niet in een ziekenhuisbed, maar op straat. Op haar eigen benen.

Lachend.

Pratend. 

ZonnegloedWhere stories live. Discover now