Hoofdstuk twee: ontwaakt

610 64 30
                                    

Ik hoorde een harde knal en alles om me heen werd zwart. Het laatste wat ik zag, was een donker silhouet verschijnen achter de man.  

***

Langzaam kwam alles terug. Ik voelde, hoorde, maar zag niets; mijn ogen waren nog gesloten. Ik durfde ze niet te openen. Was dit hoe dood gaan aanvoelde? Zo… normaal?

Nee. Dat kon bijna niet. Ik kon niet dood zijn. Dat zou ik moeten voelen. De paniek nam langzaam al mijn andere gevoelens over, en al snel kon ik aan niets anders denken dan wat er aan de hand was.

Een rottende geur drong mijn neusgaten binnen. Ik snoof en trok een vies gezicht. Wat was die geur?

Beelden van koude, blauwe ogen drongen mijn geheugen binnen. Een brandend gevoel tegen mijn slaap herinnerde me aan waar ik was. De steeg. Mijn maag draaide om.

 Ik luisterde naar de geluiden om me heen. Hoorde ik nu auto´s op de snelweg? Verward trok in mijn gezicht samen. De snelweg was hier kilometers vandaan. Hoe was dit mogelijk? Mijn oren pikten ook het geluid van een heleboel kraaien, die hoog aan de lucht vlogen, op – ze zwiepten elegant met hun vleugels waardoor een lichte windvlaag ontstond.

De zon brandde op mijn huid. De felle zonnestralen leken mijn huid te doen smelten. Een vieze geur verspreidde zich door de steeg heen, ik wist niet zeker of ik het was, of iemand anders.

Langzaam deed ik mijn ogen open. Er was iets ergs gebeurd, maar ik had geen idee wat. Met mijn ogen zo groot als doppen, keek ik om me heen. De steeg was erg smerig; afval lag overal zo ver ik kon zien en kleine rattenogen keken mij aan vanuit de donkere hoeken van de steeg. Niet ver bij me vandaan lag een man, hij was dood. Een zure smaak drong zich mijn keel binnen.

De huid van de man was zo wit als een laken en zijn ogen waren leeg. Kippenvel vormde zich op mijn huid. Hij lag op zijn buik, paarsblauwe vlekken hadden zich tussen hem en de grond op zijn huid gevormd. Ik kroop dichterbij, en zag tot mijn grote schrik dat witte beestjes de wond op zijn voorhoofd omcirkelden. Mijn gezicht trok samen en ik pakte een van de beestjes op; het was een made. Ik kneep mijn vingers samen waardoor het beestje uit elkaar spatte. Een scheve grijns verscheen op mijn lippen.

Mijn ogen vonden die van de man weer. Ik herkende hem ergens van, maar mijn hele geheugen was mistig. Wie was dat ook alweer? Het was een belangrijk persoon voor mij, maar alles was zo wazig. Zo ver weg.

Lijzig krabbelde ik overeind. Ik stond wankelend op mijn benen en verschuilde me in de schaduw. Ik keek naar mijn handen, scherpe nagels hadden de plaats in genomen van mijn afgekloven stompjes. Hoe kon dat nu weer? Ik herinnerde me weer hoe ik de dood had begroet, hoe ik mijn einde had geaccepteerd… Hoe kon ik dan nog leven? Ik hoorde dood te zijn, de reden daarvan, was ik vergeten, ik wist ik alleen dat het zo was. Mijn hoofd was verder leeg. Ik probeerde te herinneren wie ik was, dus ik begon diep te graven.

Wat was mijn naam ook alweer? K… iets met een K… Ik keek naar het zielloze lichaam op de grond. Er lag geronnen bloed om zijn hoofd heen. Ik snoof het in, de bittere geur liet mijn keel branden. Nogmaals trok ik mijn neus op, het bloed moest minstens drie dagen oud zijn. Hoe wist ik dat? De geur bezorgde me keelpijn, alsof het onder vuur stond. Mijn keel werd droog, instinctief knielde ik naast de man neer.

Het bloed was niet vers, maar het was beter dan niets. Ik schrok van de gedachte. Wilde ik de man bijten? Ik keek naar zijn keel, zijn hart klopte niet meer. Walgend van mezelf, boog ik over de man heen. Ik klemde mijn kaken om zijn keel en dronk het laatste restje bloed dat in zijn lichaam zat. Een misselijkmakend gevoel steeg bij me naar boven. Ik had de man gebeten… Ik had zijn bloed gedronken. Het brandende gevoel verdween als sneeuw voor de zon, maar ik wist dat het terug zou keren. Zonder erbij na te denken pakte ik de portemonnee van de man.

Duister OntwakenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu