8. Bitterkoekjes

1K 52 4
                                    

Twee dagen lang praten we alleen over luchtige dingen. Over kleine dingen. Maar dan komt ze er niet meer onderuit. Ik moet en zal weten hoe het met de stalker van mijn dochter zat, de man die ze vermoord heeft.
Eva zucht. Ze stopt nog maar een bitterkoekje uit mijn koektrommel in haar mond en kauwt er langzaam op voor ze begint te vertellen. Daan de Vos, zo heette hij. Het was niet Fleur die hij wilde treffen. Hij wilde mijn leven verpesten en gebruikte daarvoor de mensen van wie ik het meest hield. Fleur en Eva.
Ik heb het al tijden vermoed, maar voor het eerst maken haar woorden duidelijk hoeveel ik om haar gegeven moet hebben. Fleur en Eva. Mijn dochter en mijn... Mijn wat? Mijn werkpartner. Mijn huisgenoot. Eva. Het mysterie dat om haar heen hangt, trekt me aan, het mysterie dat ze opzettelijk in stand lijkt te houden om een afstand te bewaren, en dat terwijl ze zo dichtbij is. Terwijl ze alles over mij lijkt te weten. Terwijl ze mijn hand vasthoudt als ze denkt dat ik slaap, soms zelfs als ik wakker ben. Ik ben vastbesloten haar mysterie te ontrafelen, verhaal voor verhaal, opmerking voor opmerking, woord voor woord. Haar openbaringen zijn schaars, maar ik ga haar verhaal construeren aan de hand van de weinige informatie die ze weggeeft. Daar ben ik als rechercheur ongetwijfeld voor opgeleid.
Ze vertelt eerst over zijn poging mij simpelweg af te maken. Hoe hij infiltreerde in het politieapparaat, wantrouwen verspreidde en uiteindelijk bijna in zijn opzet slaagde. Hij hing me op en Eva was net op tijd om me te redden. Daan ontkwam. Later meldde hij zichzelf op het politiebureau en bleek dat hij mijn dochter ontvoerd had. Levend begraven. Maar we redden haar en pakten hem. Hij ging naar de gevangenis.
Opgelucht haal ik adem als Eva uitgesproken is. Daarom was Fleur bang voor hem. Daarom kon ze niet rustig leven zolang hij in Maastricht rondliep. Het is begrijpelijk, het is behapbaar. Maar even snel als de opluchting gekomen is, verdwijnt die weer, als ik besef dat het niet kan.
'Hoe lang is dat geleden?'
Ik weet dat ik zo'n elf jaar geleden naar Maastricht gekomen ben. Dat Fleur nu vier jaar vast zit. Dan houden we zeven jaar over. Zeven jaar waarin ik Fleur moet hebben leren kennen, waarin De Vos ons bedreigd moet hebben, veroordeeld, vrijgekomen en neergeschoten moet zijn.
'Zeven jaar,' vertelt Eva me zacht. Ik snap het niet. Dan heeft hij nog geen drie jaar gekregen. Mijn strafrechtskennis is met de rest van mijn herinneringen uit mijn hoofd verdwenen, maar voor drievoudige poging tot moord moet je meer dan drie jaar krijgen, dat weet ik zeker. Eva ziet mijn verontrusting en grijpt in voordat ik haar de vraag heb kunnen stellen. Later, zegt ze, later. Voor nu houdt ze het op een chaotisch proces met getuigenverklaringen die niet goed uitpakten. Met tientallen vragen laat ze me achter, tientallen andere beantwoordend met het vervolg van haar verhaal.
Daan kwam dus vrij na hoger beroep, na twee jaar al. Hij kwam terug naar Maastricht. Het getreiter begon opnieuw. Hij probeerde ons uit de tent te lokken, slaagde daar een keer in. Ze vertelt wat hij deed, wat we wisten dat hij deed, maar niet konden bewijzen. Ze vertelt over onze frustratie. Ze eindigt bij zijn dood, zonder de rol van mijn dochter daarin te noemen. In de stilte die valt weet ik echter zeker dat we allebei aan haar denken.
Pas als we minutenlang zwijgend naast elkaar gezeten hebben, haar hand in de mijne, aangenaam warm, realiseer ik me dat er iets ontbreekt. Eva staart in gedachten verzonken naar de bewolkte buitenlucht, langzaam kauwend op het zoveelste taaie bitterkoekje, en lijkt mijn plotselinge verwarring niet op te merken.
'Maar...waarom?' vraag ik haar uiteindelijk haast fluisterend, bang voor het motief dat achter zulke daden verscholen zit. Als ze me weer aankijkt, betrekt haar gezicht. Even aarzelt ze, dan zoekt ze naar woorden.
'Het is geen mooi verhaal,' waarschuwt ze.
'Oké.' Toch slik ik als zij zich opricht en me doordringend aankijkt. Nog een paar tellen blijven haar onderzoekende ogen de mijne vasthouden.
'In Amsterdam had je een affaire met een vrouw, Marloes. Ze was getrouwd met John Veenman, jouw beste vriend en partner bij de politie,' vertelt ze zacht, even pauzerend om mij de ernst van de situatie ten volle te laten inzien. 'Toen hij erachter kwam, pleegde hij zelfmoord met zijn dienstwapen. Jij bent toen naar Maastricht gekomen.'
Ze beweegt haar vingers licht en ik besef dat ik hard in haar hand knijp. Meteen laat ik haar los. Ze strekt haar vingers even, rekt ze uit, maar pakt dan resoluut mijn hand weer. Geruststellend wrijven haar vingers langs de mijne, alsof het beter wordt, terwijl ik weet dat het erger moet worden. Daan de Vos is er nog niet. Het verhaal is nog niet af. Het is nog niet erg genoeg dat ik met de vrouw van mijn partner en beste vriend sliep en hij zichzelf daarom van kant gemaakt heeft. Het is nog niet beschamend genoeg dat ik haar daarna in de steek liet.
'Jaren later kreeg je een mailtje. Een rouwkaart. Ze was met haar zoontje van een flat gesprongen.' Ze slikt en vermijdt mijn blik. 'Dat mailtje kwam van Daan. Hij was de broer van Marloes. Daarom haatte hij je.'

Het is al laat als ze opstaat om naar huis te gaan. Pas als ze bijna over de drempel stapt, herinner ik me een tweede brandende vraag.
'Eva!' sis ik scherp fluisterend tussen mijn tanden door. Ze draait zich om. 'Heb je Hugo al gevonden?'
Even trekt ze met haar mond terwijl ze haar hoofd schudt. Ze komt weer aan mijn bedrand staan.
'Ja,' zegt ze dan toch, en meteen word ik benauwd door de gedachte dat ze hem wel gevonden heeft, maar dat hij er niet meer is, net als mijn ouders. Dat hij er al heel lang niet meer is.
'Hij woont in Enschede. In 2001 is hij in Amsterdam veroordeeld voor het aannemen van steekpenningen. Hij heeft één jaar gezeten. Daarna is hij verhuisd. Hij is getrouwd en heeft twee kinderen, een jongen en een meisje.' Even valt ze stil. Ze haalt diep adem. 'Ik heb hem gebeld, maar zodra hij hoorde dat het over jou ging, wilde hij niets meer van me weten. Ik kreeg niet eens de kans hem te vertellen dat je een ongeluk gehad had. Hij snauwde me af en hing op.'
Ik slik. Hij leeft in elk geval nog. Het had erger kunnen zijn. Hij leeft nog, maar hij wil niets van me weten. Wat is er gebeurd?
'Ik heb het dossier gelezen,' vertelt ze dan aarzelend. 'Maar er was niets dat naar jou wees. Wil je dat ik hem opzoek?'
Voordat ik er ook maar over nagedacht heb, knik ik al, me dan pas realiserend dat ik wel veel van haar vraag.
'Zou je dat willen?' vraag ik haar dan onzeker. Ze glimlacht genegen.
'Anders zou ik het toch niet voorstellen.'

Ojee, was ik jullie toch bijna vergeten... Nee hoor 😘 Reageren vind ik tof!

De voorwaardenOn viuen les histories. Descobreix ara